Geillustreerd nieuws.
Inhoud:
Edhem-pacha. - Het ontworpen rijks-museum te Amsterdam. - Het russische leger aan de grenzen van Rumenië. - Het eerste drijvende dok in Europa
Ofschoon er alle kans bestaat, dat Turkije's nieuwe groot-vizier, Edhem-pacha, niet veel genot van zijne verhevene waardigheid hebben zal - het land der Halve Maan verslijt in de laatste jaren zelfs meer groot-viziers dan Nederland ministers van Oorlog, - willen wij den lezers der Belgische Illustratie zijn portret niet onthouden, want een groot-vizier is inderdaad geen geringe persoonlijkheid en heel iets anders dan een premier of minister-president in de overige europeesche Staten. Hij beschikt naar willekeur over de financieele, politieke, administratieve en militaire betrekkingen in het land, tot zoolang de een of andere paleis-intrige of een gril van den Grooten Heer hem van de buitengewone hoogte, waarop hij zich bevindt, doet neêrtuimelen, om in de gevangenschap of, als alles op zijn zondags uitvalt, in een ver verwijderd verbanningsoord te recht te komen. Vroeger was dat veel erger: in den tijd toen het beruchte zijden koord in Turkije nog in gebruik was, verbeurde de groot-vizier met zijne waardigheid gewoonlijk ook het leven. En toch was toen het aantal liefhebbers voor die hooge betrekking legio, zoodat het Turkije nu, bij de eenigszins minder gewaagde en gevaarlijke, maar altijd even eervolle als verhevene betrekking, nog minder aan liefhebbers voor het groot-vizierschap ontbreken zal.
Wanneer Edhem-pacha zich dus aan het lot van zijn gevallen voorganger Midhad-pacha spiegelt en bedenkt, hoe genadig deze er afgekomen is, kan hij tamelijk tevreden zijn en nà zijn val, binnen eenige dagen of weken, den profeet voor het behouden leven danken.
Terwijl Edhem-pacha nog in al zijne heerlijkheid en van gedienstige vleiers omringd aan het hoofd van het turksche ministerie zetelt, willen wij eenige levensbijzonderheden van hem meêdeelen.
Edem-pacha is een man van middelbaren leeftijd: hij werd in het jaar 1823 op het eiland Scio geboren. Ofschoon een volbloed mahomedaan, stamt hij van grieksche ouders af. Zijne jeugd bracht hij als slaaf in de woning van den toenmaals gevierden staatsman Khosrev-pacha door, waar hij tot allerlei vernederende diensten veroordeeld was. Toen zijn meester echter zijn buitengewonen aanleg bemerkte, schonk hij hem niet alleen zijne vrijheid, maar zond hem zelfs, in gezelschap van eenige andere vrijgemaakte slaven, naar Parijs, waar hij op kosten van den edelmoedigen Khosrev-pacha eene uitstekende opvoeding ontving, en om deze te voltooien, later naar Duitschland en Zwitserland reisde. Reeds in 1839 naar Turkije teruggekeerd, werd hij tot kapitein van den staf aangesteld en verwierf spoedig, door zijne uitgebreide kundigheden, den rang van kolonel. Tot opvoeder van den tegenwoordigen sultan Abdul-Hamid benoemd, werd hij in 1849 generaal, kamerheer der Porte en lid van den Raad van State. Na den val van Ali-pacha, werd hij minister van Buitenlandsche Zaken en eindelijk afgezant aan verschillende europeesche hoven, laatstelijk aan dat van Berlijn. In eene vorige aflevering vermeldden wij, dat hij op de conferentie van Constantinopel Safvet-pacha als tweede gevolmachtigde ter zijde stond. Van Edhem-pacha's werkzaamheid als groot-vizier hebben wij nog weinig vernomen, en het is meer dan waarschijnlijk, dat hij van het staatstooneel zal verdwenen zijn, alvorens hij gelegenheid gehad heeft zijne beginselen en plannen, zoo hij die heeft, in toepassing te brengen.
De hollandsche schilderschool heeft de geheele wereld door eene welverdiende vermaardheid verworven, de werken zijner groote meesters worden met goud betaald, en de buitenlandsche museums betwisten elkander de schilderstukken van Rembrandt, Jan Steen, de Potters en zoovele anderen. Hoevele hunner meesterstukken zich evenwel in het buitenland bevinden, toch bezit Nederland nog genoeg kunstechatten zijner oude meesters, om den vreemdeling er met eere op te wijzen. Het is echter eene algemeene klacht dat Nederland weinig gebouwen bezit, waarin het de voortbrengselen zijner groote schilders gevoegelijk plaatsen kan; zelfs de hoofdstad des rijks bezit tot nu toe geen enkele inrichting, welke op den naam van museum aanspraak kan maken. Wel zijn een gedeelte der schilderijen, voor omstreeks zeventig jaar, door koning Lodewijk van Holland van Den Haag naar Amsterdam gevoerd en aanvankelijk in het paleis van den Dam geplaatst, in de Koninklijke Academie van Wetenschappen, en gedeeltelijk in het Trippenhuis geborgen, maar alles ontbreekt er om de kostelijke verzameling genoegzaam te doen uitkomen: ruimte, licht en geschikte plaatsing; de meesterstukken onzer schilders staan zelfs in de enge, vochtige en donkere localen op den duur aan eene totale vernietiging bloot. Zulk een toestand deed den kunstzin der hoofdstad weinig eer aan, en hoewel men reeds in 1863 er ernstig op bedacht was in Amsterdam een groot nationaal museum te stichten en er prijsvragen voor uitgeschreven en er plannen toe gemaakt had, toch werd de zaak op de lange baan geschoven.
Eerst in 1874 werd opnieuw het uitzicht geopend op het tot stand komen van het zoo noodzakelijke museum, daar zich het nieuw ingestelde college van rijks-adviseurs voor de monumenten en de geschiedenis der kunst de zaak aantrok; nu werd het volgende jaar door de regeering aan drie nederlandsche architeeten de taak opgedragen, om een ontwerp gereed te maken, en reeds in 1875 waren de ontwerpen ingeleverd.
Den beroemden architect Cuypers, die ook in het buitenland - in Duitschland, Oostenrijk, Noorwegen, enz. - door zijne doelmatige plannen voor kerken en andere gebouwen een welverdienden naam verworven heeft, viel de eer te beurt zijn ontwerp, als het meest geschikte, goedgekeurd te zien, zoodat hij dan ook in 1876 als architect voor de nieuwe museumgebouwen benoemd werd.
De schatkist zal voor een goed deel den ontworpen bouw bekostigen, maar ook Amsterdam heeft eene onbekrompen bijdrage geleverd (100.000 gulden) en tevens de toezegging gedaan, de in het Trippenhuis aanwezige en aan de stad toebehoorende schilderijen in het rijksmuseum te doen overplaatsen.
Het museum zal volgens het ontwerp van den heer Cuypers in den stijl van de 16de eeuw worden opgetrokken en evenzeer door slerlijkheid als doelmatigheid uitmunten. Door het midden der gebouwen loopt eene breede straat, welke van de Stadhouderskade naar de achter het museum aan te leggen wijken toegang geeft. Boven den doorgang bevindt zich de groote zaal, waar Rembrandts Nachtwacht en eenige andere groote stukken zullen geplaatst worden. Ter weerszijden bevinden zich de vleugelgebouwen, die twee met glas en ijzer overdekte binnenpleinen omgeven, waarin, evenals in het South-Kensington-museum te Londen, afgietsels en monumenten van groote afmetingen zullen worden geplaatst.
Links en rechts bevinden zich de ingangen, welke door monumentale trappen toegang geven tot de beide op onze gravure voorgestelde torens. In de benedenverdiepingen der linker zijvleugels vindt men ruime zalen, die volgens den stijl van verschillende tijdvakken zullen versierd worden; de vleugels rechts zullen als prentkabinet worden ingericht en tevens de zalen voor den directeur en de studeerenden bevatten. De woning van den directeur en de bibliotheek verheffen zich aan de achterzijde van het gebouw. De bovenverdieping is voor de schilderijen bestemd, terwijl er zich tevens localen bevinden voor het copiëeren en het restaureeren der schilderstukken.
Het museum is, volgens de nieuwe methode, zooveel mogelijk brandvrij gemaakt; houtwerk zal er schier niet toe gebruikt worden: de benedenverdieping is overwelfd en zelfs de vloeren zijn uit tegels samengesteld. De kosten voor de gebouwen, die men in 1881 hoopt te kunnen inwijden, worden op een millioen gulden geraamd.
Minder zicht dan in westelijk Europa was de winter in het oostelijk gedeelte en bepaaldelijk in Rusland. Geweldige sneeuwmassa's stremden in het uitgestrekte rijk wekenlang de gemeenschap tusschen de verschillende provinciën van dit land, waar, bij gemis aan geschikte communicatie-middelen en de schaarschheid der bevolking, de wegen niet in te besten toestand zijn. Toch had de russische regeering gedurende de laatste weken meer dan ooit behoefte aan doeltreffende vervoermiddelen, want in het zuid-westelijk gedeelte van het rijk, nabij de rumenische grenzen, moest zij, tengevolge der moeielijkheden in het Oosten, een sterk leger bij elkander trekken met al den nasleep van dien: geschut, krijgsvoorraad, levensbehoeften, enz.
In en nabij de stad Kischeneff, te midden der woeste en boomlooze vlakte van Dobrudscha en niet ver van de grensrivier de Pruth gelegen, heeft het russische leger zijn hoofdkwartier opgeslagen en wacht daar met ongeduld het sein af, om voorwaarts te rukken en dwars door Rumenië heen den Donau en de turksche grenzen te bereiken. We zullen hier niet uitweiden over de getalsterkte van 't russische leger, noch opteekenen hoeveel regimenten van verschillende wapenen en hoeveel batterijen licht en zwaar geschut daar vereenigd zijn; overigens over die sterkte wordt zeer verschillend geoordeeld: werd er in den beginne gezegd, dat het russische zuiderleger zeer zwak, ongedisciplineerd en oproerig was, later sloeg men tot een ander uiterste over en beweerde men, dat de krijgsmacht der Russen honderdduizenden - men sprak van 3 à 400.000 man - soldaten telde en hare uitrusting en de militaire geest niets te wenschen overlieten. De waarheid zal wel, zooals gewoonlijk, in het midden liggen; 't schijnt echter zeker, dat Turkije, met al zijne troepen uit de turksche provinciën, Klein-Azië, Egypte, Tunis, enz. het hard tegen het russische heir te verantwoorden zal hebben. Rusland toch zal niets verzuimd hebben om gereed te zijn. De hospitaaldienst is goed geregeld, alle noodige materialen zijn bij elkander gebracht om spoedig en zeker de noodige bruggen over de rivieren te slaan en den soldaten den overtocht, met name over den Donau, gemakkelijk te maken. Daarenboven is er een ontzaglijke hoeveelheid levensmiddelen in enbijKischeneff saamgebracht, en daar het geheele district uit een onvruchtbare vlakte bestaat, heeft men al die voedingsmiddelen honderden mijlen ver met wagens moeten aanvoeren, wat bij de hooge sneeuw en de ongebaande wegen met tallooze moeielijkheden gepaard ging. Onze gravure stelt zulk een transport met levensmiddelen voor, op het oogenblik dat het de voorstad van Kischeneff binnenrijdt.
Het aanschouwen van zulk een wintergezicht mag onzen sneeuw- en ijsminnenden lezers eene kleine vergoeding geven voor het gemis hier te lande van die gewone attributen van den ‘wintervorst,’ terwijl de gedachte aan de meer vreedzame tijdsomstandigheden, waarin ons land in tegenoverstelling van het Oosten verkeert, wel het overige zal doen om hen geheel en al in een goeden luim te brengen.
Veel minder geducht dan het leger te velde is de russische oorlogsvloot, en zoowel wat het aantal en de voortreffelijkheid der schepen als hunne bemanning en bewapening betreft, is de turksche marine in gunstiger toestand dan de russische. Laatstgenoemde is nog slechts in hare wording: wel bezit Rusland in het noorden evenals het zuiden uitgestrekte kustlanden, maar de omstandigheden waren vroeger ongunstig voor het scheppen eener degelijke marine. In het noorden toch, zoowel in de Oostzee, bepaaldelijk bij St.-Petersburg, als in de IJszee, is het water een groot gedeelte van het jaar met ijs bedekt, waardoor een aan de haven liggende vloot geen uitweg kan vinden, terwijl een eskader, dat zich in de open zee bevindt, in geval van nood zijne havens niet meer kan bereiken. In het zuiden van de Zwarte-Zee is die toestand gunstiger, maar het parijsche vredesverdrag van 1856 bepaalde, dat Rusland slechts een zeer beperkt aantal oorlogsbodems in deze zee hebben mocht, en eerst een zestal jaren geleden is die belemmerende bepaling