is wel te verklaren, maar zonder schijn van wrevel moeielijk te zeggen.) Ziehier wat Brentano zelf over dit feit geschreven heeft aan zijn vriend, den geheimraad VanRingseis: ‘Ik zend u een lied, dat een schoon voorbeeld van gebedsverhooring in den laatsten tijd behelst, en aan velen zeer goed bevalt, waarom ik het ook dikwijls moet afschrijven en zingen. Het feit zelf is getrouw weêrgegeven naar 'tgeen de hamburgsche Adress-Comptoir-Nachrichten laatstelijk mededeelden. Februari 1816.’
Dit moest mij van 't hart, vervolgde Verzamellens; ter zake nu.
Ten jare 1814 was Rusland, in verbond met Zweden, ten oorlog uitgetogen tegen 't kleine Denemarken. Vreeselijk was de verwoesting door de onmenschelijke Nooren aangericht, en mochten de krijgsoversten al een wapenstilstand sluiten, de arme woningen, die eene inkwartiering der vijanden werden waardig gekeurd, zouden het bezoek der barbaren nimmer vergeten.
Rondom Sleeswijk lagen de bondgenooten gekampeerd en zochten inkwartiering in de dorpen. Met woest geweld drongen zij de huizen binnen, vloekten en tierden, mishandelden de bewoners en dwongen hen met 't mes op de keel, of den loop op de borst, kassen en kelders te ontsluiten en al het beste te geven, wat voorhanden was.
Een arme weduwe, die met haar zoon een schamele hut bewoonde, waar kas noch kelder eenig voedsel bevatte, hoorde met ontzetting de ijselijke wanhoopskreten harer buren boven het dorp weêrklinken, vermengd met 't woest getier der dronken Kozakken en Zweden. Telkens rende een nieuwe ruiterbende het plaatsje binnen en vestigde zich in de nog onbezette woningen, waar dezelfde eischen op gelijke wijze werden herhaald. Toch bleef het huis der weduwe onbezocht, hoe dikwijls ook de woestelingen waren voorbij gereden. Want nauwelijks had zij de mare vernomen van den aantocht der soldaten, of vertrouwvol sloeg de weduwe het oog op ‘Onzen Vader in den hemel’, en bad met innige godsvrucht: ‘O God, bouw Gij een muur om mijne woning.’ Toen spotte de zoon met 't gebed zijner moeder. ‘Zoo spoedig,’ sprak de aardschgezinde, ‘bouwt de lieve God geen muur om onze woning maar de moeder volhardde in haar gebed en vermaande haar kind grooter vertrouwen te stellen in God; ‘want,’ zeide zij, ‘wanneer 't Hem gevalt, kan Hij een muur om ons bouwen: wat Hij doet, is welgedaan.’ En weer werd 't gerammel van wagens,'t getrappel van paarden, 't rumoer van plunderzieke soldaten gehoord; - maar weêr ging men de woning der weduwe voorbij, waarin luider, telkens luider, de bede weêrklonk:
‘Bouw een muur om mijne woning!’
Eindelijk waren de bange uren van den langen winternacht voorbij gekropen - een nacht vol ontzetting en jammeren, als de vreedzame dorpsbewoners nimmer hadden doorleefd. Haren zoon had de vrome weduwe ter ruste gelegd, zelve had zij gewaakt en gebeden:
‘Bouw een muur om mijne woning!’
De morgen was aangebroken, de wreedaards schenen vertrokken, want een diepe stilte heerschte overal.
‘Spoedig, mijn zoon,’ dus wekte de weduwe haar kind, ‘ga in 't dorp en zie of wij veilig zijn.’- Hij gehoorzaamt en opent reeds de deur, maar geen stap kan hij verder gaan; een dikke, vaste sneeuwmassa had zich opgehoopt voor hunne woning en omringde die als een bolwerk een versterkte stad. IJlings vliegt hij naar zijne moeder terug en roept haar toe: ‘Lieve, vrome moeder, kom spoedig den muur des Heeren zien; ja, Hij kan muren bouwen, hecht en sterk!’- en, laat Brentano er op volgen, de jongeling was bekeerd en geloofde aan de bescherming des Hemels. Want ja, zichtbaar had de Heer de zijnen behoed en der sneeuwvlokken bevolen zich op te stapelen tot een muur, die aan 't zoekend soldatenoog het huis zou onttrekken, waar vertrouwvol zijn H. Naam werd aangeroepen.
‘Zalig wie op God vertrouwt,’ zingt de duitsche dichter ten slotte, en laat er nogmaals op volgen:
‘Bouw een muur om mijne woning’
Nog lang spraken wij over dit treffend voorval en putt'en wij ons geheugen uit, om feiten meê te deelen, waarin de sneeuw een gewichtige rol had gespeeld, toen Verzamellens, die er behagen in schiep door verdere ondervragingen naar oorzaak en gevolg den verhaler schaakmat te zetten, tot aller voldoening zich overrreden liet een nauwkeurige verklaring te geven over de sneeuw, ‘opdat voortaan ieder,’ dus zeide hij, ‘met meer juistheid over dit heerlijk natuurwerk zou kunnen spreken.’
- Wat is sneeuw en hoe ontstaat zij? - dus begon de professor. - Charles wilde reeds antwoorden, doch Jules en ik gaven hem den wenk, professors rede niet te onderbreken.
Wanneer de temperatuur der wolken beneden het nul- of vriespunt daalt, antwoordde Verzamellens zelf, nemen hare kleine, op zich zelve onzichtbare waterdeeltjes den kristalvorm aan, of, eenvoudiger gezegd, zij bevriezen, zij worden vast. Dit geschiedt evenwel niet zóó, dat er ijzel wordt gevormd; deze toch, gelijk ge weet, is fijne regen, die bevriest door de koude van den grond. Sneeuw bestaat niet uit bevroren regendroppels, maar uit hunne kleinste deeltjes, die een bepaalden, meetkunstigen, harden vorm aangenomen en zich als naalden aan elkander hebben gehecht.
De fijne, nauw merkbare waterdamp in onzen dampkring - waarover wij vroeger spraken en die op de glasruiten van een verwarmde kamer het beste wordt waargenomen - kan door de koude der lucht gemakkelijk in sneeuw worden veranderd. Ik herinner mij daarover een overtuigend voorbeeld te hebben gelezen. Op een avond dat er te St.-Petersburg een sterke koude heerschte, was daar in een ruime zaal een groote menigte volks bijeen. Ook de wind was krachtig, en wel in die mate, dat een der kruiskozijnen in een venster dier zaal voor zijn geweld bezweek en hij natuurlijk het glas over den vloer deed rinkelen. Nu had ook de koude lucht vrijen toegang tot de zaal, doch zij misbruikte die gunst, niet alleen door de aanwezige personen een rilling over 't lijf te jagen, maar ook door den waterdamp, die met den dampkring der zaal was vermengd, dermate af te koelen, dat hij in kleine sneeuwvlokjes op den grond neêrviel. Ook in Siberië is dit verschijnsel menigmaal waargenomen en eenige visschers, die nog voor weinige jaren den winter te Nova-Zembla doorbrachten, spraken van een zelfde ontdekking. Langen tijd hadden zij in de hut vertoefd en snakten naar versche lucht; zij openden daarom de deur, en eensklaps werd de vloer met eene fijne sneeuwlaag bedekt, die tooverachtig van de zoldering scheen neêrgedaald.
Tot de vorming van sneeuw wordt nog vereischt, dat de kristallisatie of vastwording der waterdeeltjes in de wolkendoor geen feilenI wind wordegestoord; hetweêr moet kalm zijn, althansin de hoogere gewesten, en de lucht van alle onzuivere dampen bevrijd.
Door deze rust is het mogelijk, dat de verschillende ijsnaaldjes zich tot vlokken groepeeren, welke laatsten altijd lucht in hare poriën besloten houden. Behalve door haren vorm is dus de sneeuw ook hierin van het ijs onderscheiden, dat de kristallen van het ijs noodzakelijk alle lucht buitensluiten.
Vóór wij eenige bijzondere eigenschappen der sneeuw nader bespreken, wil ik u even wijzen op de grootsche pracht, welke door een sneeuwvlok wordt ten toon gespreid. Wordt de sneeuwkristal op een zwart voorwerp, 't zij hout of laken of iets anders opgevangen en door een microscoop aandachtig beschouwd, dan geven zijne vormen eene regelmatigheid en schoonheid van architektonische kunst te aanschouwen, die sedert eeuwen alle natuuronderzoekers met bewondering hebben vervuld. De groote Kepler wist geene woorden te vinden om den sneeuwkristal naar waarde te roemen, en sinds hij de aandacht er bijzonder op vestigde, hebben vele geleerden met groote zorg die hoog geprezen bouworde beschreven. Hoe rijk ook in verscheidenheid, zijn toch alle verschillende vormen volgens eenige zeer eenvoudige wetten gebouwd; zij zijn afhankelijk van een hoogeren of lageren koude-graad, van de vochtigheid der lucht en hare beweging door den wind. Dit echter staat vast: alle sneeuwvlokken eener zelfde bui hebben denzelfden vorm; maar de vlokken van verschillende buien vertoonen ook verscheidenheid van kristallen.
Vroeger heb ik u wel eens de teekening voorgehouden, welke de geleerde Glaisher van de verschillende ijskristallen heeft gemaakt. Welnu, de kristallen der sneeuw, in een stillen dampkring gevormd, volgen dezelfde wet van constructie. Hier achter komt eene afbeelding voor van de fraaiste figuren, die ik, tot nog toe, van den sneeuwkristal heb gezien.
De kleinste deeltjes der sneeuw hebben zich tot zeshoekige sterren gerangschikt. ‘Uit een centrale kern,’ zegt Tyndall, ‘komen zes spitsen te voorschijn, die twee aan twee hoeken van 60 graden met elkander vormen; van deze hoofdribben gaan weêr kleinere takjes ter rechter- en ter linkerzijde uit, en op hunne beurt zijn deze zijtakken wederom met nog kleinere zijtakken bezet. De zesbladige bloemen vertoonen de wonderlijkste verscheidenheid van vorm; hare versierselen gelijken op de fijnste kant, en dikwijls zijn de spitsen dier bladen met rozetten van nog kleinere afmetingen behangen. De eene schoonheid voegt er zich bij de andere - alsof de natuur, eenmaal met haar taak begonnen, er behagen in schiep den rijkdom harer hulpbronnen, zelfs binnen de nauwste afmetingen, te doen uitnomen.’
(Wordt vervolgd.)