Een postkantoor te Tanger.
Een jammerlijker beeld van vervallen grootheid dan de Marokkaansche stad Tanger kan er niet bestaan. De bewoners van dat land, eens de schrik van alle beschaafde zeevarende natiën en levende van den buit door hen op de Europeanen veroverd, verbergen thans hun gelaat in de plooien van hun gestreepte boernoesen, wanneer zich het oog van een vreemdeling op hen vestigt, als waren zij beschaamd over de diepe vernedering, waartoe zij vervallen zijn.
De stad zelve kunnen wij niet beter beschrijven dan met de woorden van Gerard Keller, die in zijne reisbeschrijving Een zomer in het zuiden haar in de volgende woorden schetst: ‘De straten van Tanger zijn enger dan de lezer het zich verbeelden zou, indien ik er niet de maat bij opgaf: de meeste zijn geen j drie nederlandsche ellen. Zij volgen elkander j en doorsnijden elkander in de meest willekeurige bochten; het middengedeelte is met hoopen j van het walgelijkste vuil bedekt; de deuren der woningen zijn niet breeder en hooger dan een mensch noodig heeft om binnen te treden; ramen ziet men bijna niet, daar zij te ver. boven den grond zijn om ze van de straat te j zien. Als de Hagenaar zich het hofpoortje voorstelt, dat het Binnenhof met het Achterom verbindt, kan hij een vrij goed begrip krijgen i van de straten van Tanger.’
Toch heeft geene enkele, stad van Marokko meer haar moorsch karakter behouden dan Tanger, hetgeen overigens niet bijdraagt om haar voor vreemdelingen aantrekkelijk te maken. De figuren onzer gravure doen voldoende zien welke menschensoort men er ontmoet, en als men daarbij weet, dat het Arabisch voor het oor van een Europeaan even hard klinkt als een vloek of eene bedreiging, dan zal het niemand verwonderen dat Tanger slechts weinig bezoekers lokt..
De postdirecteur en de twee bestellers, waarvan de een tegen den grond ligt, zijn trouw weêrgegeven en vooral het moorsch karakter: eene onverschillige gemoedelijkheid is op de gelaatstrekken te lezen.