De wilgeboom.
Niet alleen onder de menschen, maar ook onder de planten en dieren treft men koningen en bedelaars, sterken en zwakken, rijken en armen aan, en de verscheidenheid daarin hoeft niet voor die der menschen onder te doen. Ook onder hen vindt men exemplaren, die een ellendig bestaan leiden en alleen bekend zijn om de geringe rol, die zij in de natuur spelen. Over zulk een nederig wezen willen wij thans eenige regels neêrschrijven, niet met het doel om den stempel van slavernij en verachting, die de eeuwen op zijn bestaan gedrukt hebben, uit te wisschen, - dat zou een vermetel pogen zijn, - doch alleen omdat onze beschermeling een trouwe vriend der menschen is en wij tevreden zijn, als wij voor hem eenige belangstelling kunnen opwekken. Onze vriend is de wilg.
De eik, de linde, de laurier, de beuk, de den, de palm, de kleine madeliefjes, de trotsche leliën, de onschuldige rozen, die allen hebben zich een naam gemaakt, doch van den wilg zingt niemand, geen dichterlijk genie heeft er zich nog ooit voor in 't vuur gezet, ja, van een poëet die voor altijd het verzenmaken vaarwel zegt, verklaart men, dat hij de lier aan de wilgen heeft opgehangen.
Alleen de botanicus geeft zich de moeite de talrijke bastaarden en soorten van den wilg te onderzoeken, evenals bijv. de onderzoeker der natuurlijke historie ratten, muizen, kikvorschen en andere mindere diersoorten aan eene studie onderwerpt. De wilg biedt in dit opzicht zulk een uitgestrekt veld ter studie aan als nauwelijks eene andere plantensoort, en er zijn geen twee plantenkundigen, die het over de indeeling zijner familiën en soorten eens zijn. Er zijn wilgen die in zand, moeras en in den brandenden zonnegloed evengoed opschieten, terwijl andere welig bloeien onder de houtgewassen van het noorden.
Het is ons echter minder te doen om het gewicht van den wilg voor den geleerden natuuronderzoeker aan te toonen; wij willen de aandacht vestigen op de diensten, welke de wilgen den mensch bewijzen en de rol, welke zij in de huishouding spelen.
Welk eene veelzijdigheid doet zich aan ons oog voor, als wij den wilg beschouwen in zijne betrekkingen tot den mensch! Het spreekt vanzelf, dat wij hier door het woord mensch niet den hoogbegaafden stedeling bedoelen, die in gemetselde huizen woont, van zilveren en porseleinen tellooren eet, in zijde gekleed gaat en in staatsierijtuigen over effen gekasseide straten rijdt; wij hebben hier meer het oog op den eenvoudigen landman. Hem en niemand anders moeten wij hooren spreken, om den wilg te leeren hoogschatten.
De wilg verheft het hoofd niet hoog in de lucht, trotsch op zijn stam en bladkroon, doch daar onder aan de beek beschermt hij den kant tegen het gedurig invretende water, en slechts zelden heeft hij de grootte van den trotschen eik of de vruchtboomen bereikt, als reeds de bijl of zaag van den mensch hem komt knakken. Gewoonlijk is hij niet meer dan een struik, of als hij gedurende de lente zijns levens het geluk heeft gehad vrij te kunnen opschieten, dan wordt hij van zijn hoofd beroofd.
De natuur heeft hem dan ook bedeeld met een taai leven en een niet geringe groeikracht, zooals geen zijner broeders bezit. In puingroeven, in modder, zand, kortom, overal, waar geen ander houtgewas kan leven, bloeit hij; een weggeworpen tak schiet dikwijls nog nieuwe wortels, loten en blaêren uit, ten minste als de hand van den mensch het niet verhindert.
Wij zouden kunnen wijzen op de schatten die verdiend worden met den handel in wilgentakken, waarvan men het wissen mandwerk vlecht, doch deze is niet algemeen. Van meer beteekenis is zijn gebruik door den geringen man, die slechts eenige voeten grond zijn eigendom kan noemen, en deze wereld willen wij eens nader beschouwen.
Gewoonlijk zijn de korven van allerlei soort, die door de landlieden gebruikt worden, uit wilgentakken gevlochten, die op eigen grond of minstens in het eigen dorp gegroeid zijn. Dat is echter ook een verbruik in het groot en het is juist eene eigenschap van den wilg, dat hij in het algemeen voor alles en voor niets in 't bijzonder bruikbaar is.
Het kind werd in eene wieg van wilgen wissen geschommeld en als de kleine bengel eens op eigen beenen staan kan, worden hem terstond kleine zweepen - natuurlijk weêr van den wilg - in de hand gegeven om zijne talenten in slaan en drijven op zijne oudere broerkens en zusterkens te beproeven. Later beproeft hij het sleden, wagens en zelfs blaasinstrumenten te maken, natuurlijk weêr van wilgentakken.
Hoe gemakkelijk en eenvoudig zijn deze laatsten toch te maken: een mes, hoe slecht, en daarom zeer goedkoop, het ook zij, is het eenige werktuig dat men noodig heeft. Daarmeê worden de takken afgesneden, de bast losgewerkt en het hout dat er uitkomt levert dan het materiaal voor de mondstukken - en het geheele instrument is klaar. Zeker, het kan in geen schaduw staan van eene f- of es-klarinet, doch voor het muzikaal gehoor van schooljongens is het voldoende.
Het is voor sommige schrijvers van fantasiën een lievelingsonderwerp het ijzer der geheele wereld weg te denken, of ten minste het terug te denken in den schoot der aarde, en dan eene schets te geven van den toestand, welke er een gevolg van zou zijn; doch zij zouden geen minder fantastische bron vinden als zij, in plaats van het ijzer, den wilg wegcijferden en dan eene beschrijving gaven van de wereld en hare toestanden, daar waar de wilg thuis behoort.
Zie een arm houthakkers- of dagloonershuisgezin, wiens huisraad grootendeels van wilgenhout gemaakt is. De kleine hof heeft zijn omheining verloren, de deuren zijn uit hare hengsels gevallen, de enkele boompkens staan los, zonder steun en worden door den wind gebroken, en zelfs de hoenders hebben geen hok, want alles was van wilgenhout. Waar zou de daglooner zijne eenige koe bergen? In zijn hut misschien! Maar het is de vraag of deze ook niet van wilgenhout is opgetrokken.
Het is in 't geheel niets nieuws, dat de wilg door de armen zoo geëxploiteerd wordt; het is altijd zoo geweest. Zelfs de schilden der gemeene krijgslieden bij de Grieken waren uit wilgenhout gevlochten, terwijl de hoogere metalen droegen.
Dat de wilg ook tot minder loffelijke doeleinden gebruikt wordt, kan geen verwondering wekken. De soldaten, die het geluk hadden onder de pruisische vanen van den ouden Frits te dienen, wisten daarvan te spreken, en als het in hunne macht had gestaan, zouden zij de wilgenstokken, wel uitgeroeid hebben, die zooveel blauwe en dikwijls bloedige striemen op hunnen rug geteekend hadden. Ook draagt de dorpsjeugd op vele plaatsen het wilgenstokske van den meester lang geen goed hart toe en het is haar te vergeven, dat zij er reeds zooveel heeft weten weg te futselen.
Wie van den wilg gedurende zijn leven zooveel diensten heeft gehad, wil ook niet dat hij hem in zijn graf verlaat; de aanwezigheid van treurwilgen op de graven is geen toeval. Het is alsof de natuur zulk een exemplaar alleen voortbrengt, om een blijkbaar gemis in de familie der wilgen aan te vullen.
De mensch is echter niet de eenige, wiens graf door wilgen beschaduwd wordt. Als het oudgeworden paard van den boer niet meer voort kan, dan verkoopt de dankbare boer het niet aan den vilder, maar voert het naar het wilgenbosch en geeft het daar een laatste rustplaats. De wilgen schieten dan prachtig op en de boer denkt er in 't geheel niet aan, dat deze sterke groei te danken is aan den romp van zijn paard.
Aan het graf, dat het einde van alles is, willen wij eindigen. Daar zijn allen gelijk en bestaat er geen verschil tusschen den trotschen eik, den hemelhoogen populier - en den armen wilg.