Geillustreerd nieuws.
Inhoud:
Oscar Francois Lallemand. - Safvetpacha. - Oostenrijksche monitors op den Donau. - Een spoorwegramp in de Vereenigde-Staten. - De ontploffing in de Albertilly-mijn, prinsdom Wallis.
Onze lezers zullen met genoegen de levensbeschrijving vernemen van den dapperen oudzouaaf, kapitein Lallemand, ook aan onze belgische pauselijke zouaven wel bekend wegens zijn beminnelijk karakter en den onvergelijkelijken heldenmoed, in de verdediging der rechten van onzen geliefden Paus Pius IX betoond. Voor een paar maanden werd de dappere kapitein op nog jeugdigen leeftijd door een noodlottig ongeval aan zijne treurende betrekkingen ontrukt; voor de verdere bijzonderheden verwijzen wij naar het hierachter geplaatste opstel.
De naam van den Turk, wiens portret wij onzen lezers hierachter aanbieden, is in de laatste weken door geheel Europa genoemd geworden. Safvetpacha is dan ook voorzitter van de zooveel geruchtmakende, maar zoo weinig ‘zaken’ afdoende conferentie, welke in de hoofdstad van het turksche rijk gehouden wordt.
Het kan niet ontkend worden, dat Safvetpacha niet weinig bijval gehad en het verder gebracht heeft, dan de meest optimistische Turkenvrienden hadden durven verwachten. Rusland toch heeft zijne met de hand aan het zwaard uitgesproken eischen heel wat gematigd; de turksche gevolmachtigde heeft, evenals de grootvizier Midhadpacha, het bewijs geleverd, dat hij zich in 't geheel geen vrees liet aanjagen, noch door Ignatieffs dreigende woorden, noch door het rinkelen met het zwaard. Op het veld der diplomatie heeft Safvetpacha bewezen zeer wel tegen den russischen gevolmachtigde opgewassen te zijn, en het heeft al den schijn alsof Turkije zijn geduchten tegenstander op het slagveld evenmin vreest. De verrassende loop der conferentie schijnt dit ten minste aan te duiden. In elk geval heeft de Porte de behartiging harer belangen, door ze aan Safvetpacha op te dragen, aan goede handen toevertrouwd.
Servië schijnt er van te houden om spectakel te maken. In den zomer van 1876 heeft het kleine vorstendom, door zijn uitdagende houding tegen zijn suzerein Turkije en zijn roekelooze oorlogsverklaring, geheel Europa in spanning gebracht, en al heeft het sedert heel wat water in den wijn moeten mengen, van wat de Franschen een coup de théâtre noemen, is het nimmer afkeerig geweest en heeft het er niet tegen opgezien, om het vooral de onzijdige oostenrijksche schepen op den Donau lastig te maken. De laatste maal dat Servië de oostenrijksche vlag beleedigde was, toen omstreeks half December 1876 van den servischen oever verscheidene geweerschoten op den nabij Belgrado gestationeerden monitor Maros gelost werden. Toen de oorlogsbodem, om genoegdoening te eischen, voor de wallen der vesting verscheen, had er op het vaartuig eene ontploffing plaats, wat van den wal als een vijandelijken aanval beschouwd werd en waarop weêr nieuwe geweerschoten volgden. Aan boord van den monitor bevonden zich de oostenrijksche consulgeneraal prins Von Wrede, benevens de consul van het duitsche rijk. Er werd onmiddellijk besloten van de servische regeering genoegdoening te vorderen, en na eenig aarzelen werd dit ten volle toegestaan, te meer, daar Servië anders òf eene militaire bezetting òf een bombardement der hoofdstad te wachten had.
Bij het voorbijvaren van den Maros, die de oostenrijksche vlag geheeschen had, langs de vestingwerken, werden uit deze stad 21 kanonschoten als eerherstelling gelost, terwijl de commandant van Belgrado benevens de schuldige schildwacht voor een krijgsraad werden gedaagd. In zijn iever bood nu zelfs het servisch ministerie zijn ontslag aan, maar toen Oostenrijk verklaarde dat zulks niet werd verlangd, werd het ontslag ingetrokken en kon de servische.ministerpresident Ristics aan het roer blijven.
In Amerika neemt alles reusachtige afmetingen aan: reusachtig zijn zijne handelsondernemingen, zijne bouwwerken, zijne havens en dokken, maar reusachtig ook zijne ongelukken van allerlei aard. Voor eenigen tijd gaven wij eene beschrijving van den verschrikkelijken brand in den schouwburg te Brooklyn, thans willen wij onze lezers een oogenblik bezig houden met het niet minder vreeselijke spoorwegongeluk, den 29en december 1876 nabij het station Ashtabula, in het noordelijk gedeelte van den Staat Ohio, voorgevallen.
Er had dien dag een geweldige sneeuwstorm gewoed. Slechts zeer langzaam kon de trein zich een weg banen; bij de brug over de Ashtabulakreek bleef de trein geheel in de sneeuw steken. Ten einde den doortocht te forceeren stoomde de machinist achteruit en ijlde nogmaals met volle kracht op de brug aan. Deze, ofschoon pas elf jaren oud, bezweek onder het dubbel gewicht van de sneeuw en den trein; een hartverscheurend tooneel volgde: locomotief en waggons stortten in de diepte; de rivier was met ijs bedekt en de talrijk[e] reizigers kwamen in het ijskoude water te recht, werden door de vallende en uit elkander geslagen waggons verpletterd, of verbrandden door den gloeienden damp uit de locomotief. Alles spande samen om de reizigers te verderven: hitte en koude. Het was daar in de bedding van den stroom een verschrikkelijk mengelmo[e]s van ijsschollen, balken, waggons, vermengd met bloedende, verzengde of verstijfde lichamen der ongelukkige reizigers, en dat in eene woestenij, verre van alle menschelijke woningen verwijderd. Zulk een tooneel is onmogelijk te beschrijven; alleen de cijfers kunnen een denkbeeld geven van de uitgestrektheid der ramp. van de 179 reizigers waren er slechts 7 ongedeerd gebleven. Ruim honderd waren verzengd, verpletterd of verdronken, terwijl een zestigtal zwaar gewond zijn. De meeste lijken waren geheel onkenbaar geworden en lagen in een afzichtelijke massa op elkander gepakt.
Niemand is misschien aan meer gevaren blootgesteld dan de mijnwerker, die in den schoot der aarde de zoo nuttige en noodzakelijke steenkolen moet opdelven. Door instortingen, door het water, door doodelijke gassen en vreeselijke ontploffingen bedreigd, is hij geen oogenblik zeker van zijn leven. Gelukkig hebben de resultaten der wetenschap dat gevaar tegenwoordig veel verminderd, maar de gevallen, dat meer of min talrijke groepen mijnwerkers in de donkere ingewanden der aarde een plotselingen en gewelddadigen dood vinden, blijven toch nog talrijk. Het kan echter niet ontkend worden, dat eigen achteloosheid of onvoorzichtigheid daarvan dikwijls schuld is, want de gewoonte doet dikwijls de dreigendste gevaren minachten; dat was het geval met de mijnontploffing, welke in de maand december jl. in de Albertillymijn in het prinsdom Wallis heeft plaats gevonden. Wij geven bij eene afbeelding een korte beschrijving van dat betreurenswaardige ongeluk.
Zooals men weet, gebruiken de mijnwerkers bij hun arbeid zoogenaamde veiligheidslampen, die zoodanig met een dubbel netwerk van bijzonder fijn ijzerdraad omwonden zijn, dat het vreeselijk mijngas, het grauwvuur, bij de noodige voorzorgsmaatregelen niet kan ontploffen. Dit was ook in de Albertillymijn het geval. Een der werklieden had echter de onvoorzichtigheid zijne Davylamp (aldus naar den uitvinder Davy genoemd) te openen, met het ongelukkig gevolg, dat het opgehoopte mijngas ontplofte, zoodat èn door de saamgeperste lucht, èn door het rondom zich ontbrandende vuur een dertigtal arbeiders gedood en een groot aantal gekwetst werden. Zoo geweldig was de schok, dat kolossale stukken steenkool en zware eikenhouten balken tot op een grooten afstand geslingerd werden en de geheele mijn in een oogwenk met overblijfselen van houtwerk, kleederen en helaas! ook van afgescheurde menschelijke ledematen bedekt was.
Bij het ophalen der dooden en gewonden had er een hartverscheurend schouwspel plaats: weenende vrouwen en kinderen stonden met doodsbleek gelaat aan den ingang der mijnputten om zekerheid te bekomen omtrent het lot hunner echtgenooten of vaders, en naarmate een vreeselijk verminkt lijk werd opgehaald, braken de overgebleven betrekkingen handenwringend in luide jammerkreten los. Het lot van een jong meisje vooral verwekte algemeene deelneming. Zij was de bruid van een der jonge mannen, die in de Albertillymijn arbeidden. De dag van hun huwelijk was reeds bepaald; daar verneemt zij de ontzettende ramp in de mijn, waar haar bruidegom arbeidde. Der vreeselijkste onrust ten prooi, snelt zij naar de plaats des onheils: zij kwam er aan juist toen de redders in de mijnputten afdaalden: ongemerkt wiat zij meê naar beneden te komen, en bij het bleek licht der lampen zag zij het lichaam van haar bruidegom, akelig verminkt en zielloos, op den zwarten bodem uitgestrekt liggen; het meisje liet een doordringenden wanhoopskreet hooren en stortte op het lijk van haren bruidegom neêr. Men droeg een slachtoffer te meer naar boven. Dit tragische uiteinde herinnert ons een andere geschiedenis uit de jaarboeken der mijnrampen.
Voor meer dan drie vierde eener eeuw, was een jong meisje uit een der belgische mijndistricten aan een braven mijnwerker verloofd, 's Anderen daags zou de bruiloft gehouden worden; des namiddags begaf de jongeling zich naar de mijn, maar keerde niet terug. Alle in het werk gestelde pogingen om hem te vinden bleven vruchteloos; men kon de zoo geheimzinnig verdwenen mijnwerker niet meer ontdekken. Het meisje bleef altijd ongehuwd; zij beweerde steeds dat haar bruidegom zou terugkomen. In den omtrek werd zij dan ook algemeen ‘de bruid van den mijnwerker’ genoemd. Maar jaren en jaren verliepen en geen enkel spoor van den verlorene werd gevonden. Na meer dan een halve eeuw had er in de mijn een instorting plaats. Talrijke lijken werden opgehaald, maar onder deze een, dat niemand herkende, en wat even zonderling was, bij dit lijk had men een kofferke vol geldstukken gevonden. Plotseling kwam op hare krukken een oud vrouwke aanstrompelen. Zij sloeg een blik op het geheimzinnige lijk en onder den uitroep: mijn bruidegom! viel zij op hare knieën neder en bad weenend een Onze Vader voor de rust der ziel van hem, dien zij voor vijftig jaren verloren had.
Verdere nasporingen deden de toedracht der zaak begrijpen: de jongeling had voor zijn. trouwdag zijne zorgvuldig bewaarde spaarpenningen uit een afgelegen schacht der mijn willen halen, maar een gedeeltelijke instorting had hem van de buitenwereld afgesloten en den hongerdood doen vinden. Het lijk was uitgedroogd en door de mijnlucht voor bederf bewaard. Na meer dan een halve eeuw had het vrouwke haren voormaligen bruidegom nog herkend.