De Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijAnne Dieu-le-Veut.
| |
[pagina 128]
| |
de visscher.
zwart lapke, dat met twee zwarte linten om het hoofd gebonden was, bedekt. ‘Korrel,’ ving meester Renunkel in het Fransch aan, opdat de markies alles verstaan zon; ‘uw dienst wordt tot latere orde op eene andere zaak overgebracht.’ ‘Ik denk, heer amman,’ onderbrak de markies, ‘dat ik hier verder niets te maken heb.’ Het kwetste hem in kennis en gemeenschap gebracht te worden, met dien leelijken speurhond der policie. De ambtenaar verzocht hem echter nog een oogenblik te vertoeven, ten einde eenige nadere inlichtingen te geven. Wat Korrel betreft, deze stond stijf als een paal, geen spier verroerde zich in zijn donker, onheilspellend gezicht. ‘Gij kent,’ zoo sprak de luitenant, zich tot den verspieder richtende, ‘gij kent de herberg de Gouden Ster. Er zijn daar in die afspanning verschillende vreemdelingen gelogeerd.’ De policie-ambtenaar nam eene groote portefeuille uit den zak en doorbladerde de daarin neêrgelegde papieren. ‘Onder deze bevinden zich..... Hoe is de naam ook, mijnheer de markies?’ ‘De Vertigneul,’ antwoordde hij met blijkbaren tegenzin, en als op gloeiende kolen staande. ‘Juist zoo. Magister dixitGa naar voetnoot(1). De graaf en de gravin De Vertigneul zijn van franschen oorsprong; zij zijn nu ongeveer drie weken geleden langs Bergen in het land gekomen, en per wagen van die stad naar Brussel gereisd.’ Die bijzonderheden werden slechts gegeven om den markies te overtuigen, dat er voor meester Renunkel geen geheimen waren. ‘Houd deze twee personen in het oog, weet waar zij gaan en staan, wie zij ontvangen, welke de reden is van hun verblijf alhier, hoelang zij denken te blijven en waarheen zij zich willen begeven. Begrepen?’ Korrel knikte. ‘Gij ziet hier den heer markies d'Ambrelle.’
de boodschapper.
De markies fronste de wenkbrauwen en voelde dat het schaamrood naar boven klom.
een oudevodden-magazijn.
de appelenvrouw.
‘Ik begrijp niet, heer amman.....’ waagde hij andermaal te zeggen, doch eene beweging met de hand, vanwege den ambtenaar, beduidde hem, dat deze nog niet uitgesproken had. ‘Indien de edele heer markies u, Korrel, opzichtens gemelde vreemdelingen inlichtingen vraagt, zult gij die trouw en eerlijk geven en tevens diegenen van hem ontvangen, welke a dienstig kunnen zijn. Vooral wees voorzichtig en bescheiden.’ Het geduld van den markies was ten einde; den luitenant groetende, zeide hij: ‘Mijn tijd is kostbaar, ik moet heengaan.’ De ambtenaar liet echter den markies nog niet los; hij stond met eenige drift op, vergezelde hem tot buiten de kamer en had misschien de hoop, dat hem daar, buiten iemands weten, voorloopig eenige carolusguldens zouden Worden toegestoken.
de cab.
De man werd echter met een beleefd compliment afgeschipperd. (Wordt vervolgd.) |
|