De Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijAnne Dieu-le-Veut.
| |
[pagina 120]
| |
‘Loochenen dat ge de gravin Anne Dieu-le-Veut zijt, is nutteloos; ik vraag echter niets voor mij; het verledene is dood en begraven; doch, mevrouw, uw oude vader, graaf Raoul Dieu-le-Veut, verlangt innig zijne dochter weêr te zien en haar te omhelzen, alvorens te sterven.’ Eene diepe ontroering teekende zich plotseling op het gelaat der gravin af; zij herwon echter spoedig hare tegenwoordigheid van geest, en den markies met een strengen blik aanstarende, zeide zij voortgaande: ‘Ik verlang in vrede gelaten te worden, mijnheer!’ ‘Mevrouw, er staat geschreven: eer uwen vader!’ De toegesprokene gewaardigde zich niet meer het hoofd om te wenden. Henri d'Ambrelle stond als versteend; hij oogde de jonge vrouw na; zij trad voor een altaar, knielde en bad. ‘Zij bidt,’ morde hij, ‘en zij heeft geen enkelen vonk van medelijden over voor dien stokouden vader! En toch, het is Anne wel; neen, geen twijfel meer.’ Een uur later vinden wij den markies d'Ambrelle, in tegenwoordigheid van den luitenant van den amman der stad Brussel.
wandelingen door londen.
vreemdelingen in seven dials. De amman, een der aanzienlijksten, doch daarom juist niet altijd de geschiktste man van de stad - iemand overladen met een dozijn titels en waardigheden, hetgeen juist de oorzaak was dat hij zich eigenlijk met geen enkele waardigheid kon bezighouden en het werk aan zijne onderhoorigen moest overlaten - de amman was er niet. De luitenant van den amman was een man van een zestigtal jaren; zijn grijs haar was kort geknipt; hij had een meer rond dan langwerpig voorhoofd, waarin kleine, rondachtige en scherp verstandelijke oogen flikkerden. De balken onder de oogen, de roode, gevulde wangen en de dubbele kin zeiden dat de luitenant juist geen vijand van goeden sier zijn moest. Namens, en onder min of meer toezicht van den amman, die, zooals wij zeiden, wel den titel maar niet de daad wilde, die liever in zijne karos reed dan in een muf kabinet naar dieven- en moordenaarshistoriën te luisteren, wijdde de luitenant, meester Renunkel, zich aan de rust en de veiligheid van de goede stad toe, hierin geholpen door een leger geheime en bekende policie-beambten, die op hunne beurt hunne lagere spionnen hadden.
onder de bogen der london-bridge
Het werk van den amman was zeer uitgebreid, want het liep zelfs over alle soorten van wonderlijke reglementein: over bruiloften, tafelpracht, kinderdoopen, kerkgangen, begrafenissen, uitstallingen, samenzweeringen en straatjongensstreken. Veel liet het werk te wenschen over, doch daar de amman er niet naar omzag, werd de toestand door zijne ondergeschikten erg uitgebuit. De luitenant stond, in de meeste gevallen, zoowel met de hand open als zijne mindere dienaren, en menig misdrijf, vooral door grooten bedreven, bleef ten gevolge der carolusguldens verzwegen en verborgen. Terwijl diegenen welke niet konden betalen dikwijls op barbaarsche wijze, en volgens echt middeleeuwsche keuren, gestraft werden, liepen de groote schavuiten vrij, en zij die de ‘schandeleuze practyken en execrabele gedragingen’ der justitie in de herbergen brandmerkten, werden bij de tong gegrepen en voorbeeldig ‘gepenieert.’
de london-bridge bij nacht.
De luitenant van den amman zat, in volle waardigheid, voor eene met groen laken bekleede tafel; hij zat in den grooten leuningstoel van zijn meester, terwijl aan het venster een griffier een quartijn met perkamenten omslag, misschien wel Damhouder's Practyke ende Hantboeck in criminele saecken, doorbladerde en daaruit nota's nam. De griffier scheen zich om de wonderlijke historie, die de fransche markies opzichtens de gravin De Vertigneul meêdeelde, niet te bekommeren; doch ‘wat van katten komt, dat is gewoon te muizen,’ en de man had wel degelijk zijne ooren open. ‘A prioriGa naar voetnoot(1) blijkt dat de graaf en de gravin De Vertigneul nog van niets degelijks kunnen beschuldigd worden,’ zeide meester Renunkel.
(Wordt vervolgd.) |
|