Geillustreerd nieuws.
Inhoud:
Mgr. Wilmer. - De grootvorsttroonopvolger van Rusland. - De opgravingen van generaal Cesnola op Cyprus. - De Bashi-Bazoeks.
Wij haasten ons het portret op te nemen van Haarlems geliefden bisschop, Mgr. Gerardus Petrus Wilmer, den 1en januari van dit jaar op ruim 76jarigen ouderdom overleden. Hierachter geven wij eenige regelen, aan de nagedachtenis van den betreurden prelaat gewijd.
De grootvorsttroonopvolger van Rusland, de czarowitz Alexander Alexandrowitz, wiens portret wij onzen lezers heden aanbieden, is de tweede zoon van den tegenwoordigen keizer Alexander II; hij is geboren den 10en maart (26 februari) 1845; bij den dood van zijn ouderen broeder, prins Nicolaas, den 24en april 1865, werd hij de wettige troonopvolger van het russische rijk. Het is bekend dat de grootvorsttroonopvolger met den keizer op niet al te besten voet staat: Alexander II was altijd een vurig bewonderaar van den tegenwoordigen duitschen keizer, en hij heeft er wel het meest aan toegebracht om de machtsverheffing van Pruisen en de stichting van het nieuwe duitsche rijk, onder de opperheerschappij van de pruisische dynastie, mogelijk te maken; de kroonprins daarentegen heeft nooit met de Pruisen gedweept en zich dien tegenzin nimmer ontveinsd. Zijne troonsbestijging kon dan ook wel een geheele omkeering in de staatkunde, tot nog toe door Rusland gevolgd, ten gevolge hebben. Verder wil men dat de kroonprins tegenover Turkije zeer oorlogzuchtig gezind is, terwijl keizer Alexander een meer vreedzamen weg wenscht gevolgd te zien. Er hebben dan ook in de laatste maanden aanhoudend geruchten geloopen van den troonsafstand des keizers ten behoeve van zijn oudsten zoon, daar hij de oorlogzuchtige stemming van zijn volk en den aandrang van de omgeving des czarowitz, niet langer vermocht te bedwingen; die geruchten hebben zich echter niet bevestigd, en het blijkt zelfs, dat er heel wat af te dingen is op de krijgshaftigheid der Russen en tevens op de zoo hooggeroemde vredelievendheid van keizer Alexander.
Wat den grootvorsttroonopvolger betreft, hij wordt ons afgeschilderd als een krachtvol en doordrijvend man, die voor geen hinderpalen achteruitgaat om zijn doel te bereiken. In november 1866 is hij gehuwd met prinses Dagmar, dochter van koning Christiaan IX van Denemarken; hij is adjudant en luitenantgeneraal in het gevolg des keizers, chef van het regiment kozakken der garde, ataman van al de kozakkenafdeelingen, enz. Zijn oudste zoon, Nicolaas Alexandrowitz, is den 18en mei 1868 te St. Petersburg geboren.
Het weleer zoo vruchtbare Cyprus is het eiland der oude godensagen en der nevelachtige grieksche helden en halfgoden. Als eene heerlijk groene oasis in de blauwe wateren van de Middellandsche Zee gelegen, was het liefelijke eiland eenmaal bedekt met schoone hovingen en uitgestrekte wijngaarden, waar de witte en blauwe druif onder den koesterenden zuiderhemel uitstekend gelukte en den wereldberoemden Cypruswijn opleverde, zoo gezocht aan de hoven der middeleeuwsche vorsten; uitgestrekte tarwevelden en geurige vijgenbosschen werden in de dalen en tegen de hellingen der schilderachtige bergen gevonden. Thans is dit eiland vervallen en evenzoo zijn oude roem; de goden van den beroemden Olympus, die zich volgens de oude Grieken op Cyprus bevond, zijn schier vergeten; de vruchtbare landouwen liggen grootendeels braak, en het getal der inwoners, 'twelk in de middeleeuwen nog ruim één millioen bedroeg, is tot 200.000 ingekrompen. De opvolgers van den profeet hebben over het liefelijke eiland hun looden scepter gezwaaid, en Cyprus is nog slechts een schaduw van wat het vroeger was.
Toch blijft het nog altijd het land der wonderen en sagen; de herinnering aan zijn bloei en grootheid is tot het tegenwoordige geslacht overgegaan, en de schimmen van de fabelachtiae helden der oudheid dwalen nog altijd rond in de bergen van Cyprus en fluisteren van verborgen schatten en in den grond opgehoopte kostbaarheden. Doch de inwoners missen, onder den druk der turksche overheersching, de geestkracht om aan dien oproep gehoor te geven, en vragen niets meer van den grond dan een weinig tarwe als voedsel en een beker wijn om te drinken.
Europeesche reizigers, die de puinhoopen uit vroeger eeuwen bezochten en getroffen werden door de indrukwekkende overblijfselen van den klassieken bodem, maakten de oudheidkundigen op dien grond opmerkzaam, en een energiek geleerde, generaal Cesnola, heeft sedert een viertal jaren den grond van het eiland doorzocht en er, den laatsten tijd vooral, schatten gevonden welke hoogst merkwaardig zijn, zoowel om hunne innerlijke waarde als om de herinneringen, welke er aan verbonden zijn en de kennis die zij ons geven van een lang vervlogen tijdvak.
Reeds vroeger had generaal Cesnola een groot aantal merkwaardige voorwerpen gevonden, welke door de regeering der Vereenigde Staten voor een som van 62.000 dollars (155.000 gulden) aangekocht en in het museum te New-York geplaatst waren. Over de nu weêr door hem opgehaalde schatten deelen wij onzen lezers de volgende merkwaardigheden mede.
Op de westkust van het eiland, nabij Paleo Limisso, bevond zich in de oude tijden op een 300 voet hooge rots eene vesting, welke als een arendsnest op den top der rots gebouwd was; het is Kurium, reeds bij Strabo en Pausanias vermeld; nog altijd vindt men er de ruïnen dezer oude veste, welke eerbiedwaardig blijft door haar ouderdom en indrukwekkend door hare grootschheid. Op een terras gelegen, vormde zij tevens eene begraafplaats. De graven zijn in de rots uitgehouwen en vormen diepe spelonken, waar de sage de graven plaatste van Cyprus' oude helden. Onze gravure stelt een der voornaamste ingangen tot die in de rots uitgehouwen grafkamers voor, en het is daar, dat generaal Cesnola zijne schatten gevonden heeft.
Sedert meer dan twintig eeuwen waren die schatten daar in het hart der rotsen verborgen; enkele voorwerpen klimmen tot een zeer hooge oudheid op; honderden prachtig bewerkte gouden, zilveren en albasten vazen zijn aan het licht gebracht; generaal Cesnola vond eveneens voorwerpen van koper, welke nog met een dunne laag goud bedekt zijn, een bewijs dat men in de oudheid reeds met de kunst van het vergulden bekend was. Verder zijn er gevonden een aantal gouden, zilveren en bronzen armbanden, die veelal den vorm van gedraaide slangen hebben en wier koppen voortreffelijk bewerkt zijn. Twee gouden braceletten droegen in Cyprisch schrift de woorden: ‘Eleander, koning der Pafiërs;’ de ringen, armbanden, oorhangers en halsketenen zijn zoo schoon bevanwerkt, dat ze den roem onzer hedendaagsche goudsmeden zouden uitmaken; sommigen zijn geëmailleerd, anderen bevatten gesneden steenen met voorstellingen uit de godenleer der Grieken. Van een aantal der merkwaardigste voorwerpen hebben wij eene afbeelding doen nemen; daartoe behooren een gouden kelk met wijnranken versierd, een schaal met kamperfoeliebladen, een grootere schaal van verguld zilver, met eene middellijn van 71/2 c.m., geheel met graveerwerk bedekt, egyptische godheden, mozaïeken, halssieraden, grieksche lampen, sarkofagen enz.
De door generaal Cesnola gevonden kunstschatten zijn van overgroot belang; alleen de innerlijke waarde der gevonden gouden voorwerpen wordt op 300.000 fr. geschat.
Verdere nasporingen zullen waarschijnlijk nog nieuwe resultaten opleveren. De door generaal Cesnola gedane opgravingen moeten niet verward worden met die van dokter Schliemann, die op de eilanden van den griekschen archipel insgelijks merkwaardige kunstschatten gevonden heeft.
De Bashi-Bazoeks hebben uitgediend - 't is te hopen ten minste; zelfs in het wonderlijke en despotisch geregeerde turksche rijk waren zij een wanklank; toch zal de gedachtenis der door hen bedreven gruwelen nog lang in het geheugen der Kristenen van het rijk der Halve Maan bewaard blijven, en wanneer in later tijd de opvolger van den profeet met al zijn ‘geloovigen’ reeds lang over den Bosphorus verhuisd zal zijn, zullen de moeders in het Oosten hare kinderen nog vertellen van den bloeddorst dier onmenschen, welke Bashi-Bazoeks genoemd werden.
Zelfs de Porte heeft begrepen, dat die kerels in zijn leger niet langer te pas komen; zij hebben dat leger, 'twelk overigens goede soldaten telt, al te zeer in minachting gebracht. De Porte kan zich nu troosten met de gedachte, dat die woestelingen geen eigenlijke Turken zijn, daar zij in vroeger tijd in Klein-Azië verblijf hielden, het de Turken daar zeer lastig maakten en later bij verdrag naar Bulgarië overgevoerd zijn, waar hun landerijen werden toegewezen. De Turken worden ons als gastvrij afgeschilderd en hunne gastvrijheid had hier een dubbel doel: zij herschiepen een lastigen vijand in een verplichtenden vriend en bevolkten tevens de half woeste vlakten van Bulgarië. Ongelukkig echter hebben de Bashi-Bazoeks zich wat al te turksch gedragen, iets wat in vroeger tijd, toen het rijk der Halve Maan nog fier en onbeschroomd zijn standaard omhoog hield en het kromzwaard der Turken wel tegen de Europeesche diplomatie kon opwegen, precies zoo'n groot kwaad niet zou geweest zijn, maar wat onder de tegenwoordige tijdsomstandigheden niet in de kraam van den Grooten Heer te pas komt, nu de oogen van geheel Europa op hem gevestigd zijn en hij geen middelen meer bezit om die iet of wat al te nieuwsgierige oogen te doen neerslaan.
De sultan heeft de Bashi-Bazoeks teruggeroepen: behalve het compromitteerende er van om die Kristenslachters in zijn leger te hebben, gaven zij tevens blijken van niet voor een geregelden oorlog geschikt te zijn. Van krijgstucht wilden zij niets hooren: zij luisterden uitsluitend naar de stem hunner wilde driften - en deze spraken nog al luid in hen. Om tegen ongewapende boeren en weerlooze vrouwen te vechten, hadden zij moed genoeg, en na den strijd waren zij ware helden. Zonder den godsdienstigen geest der echte Turken te bezitten, waren zij nog fanatieker dan deze. Zij waren behebt met al de ondeugden der turksche soldaten, zonder zelfs ook maar op één van hunne vele goede eigenschappen te kunnen roemen.
De sultan heeft dan ook een goede en politieke daad verricht met hen uit het leger terug te roepen: het is te hopen dat hij, of liever de Europeesche Mogendheden een middel zullen weten te vinden, om hen ook voor de Kristen dorpen van het reeds zoozeer getroffen Bulgarië onschadelijk te maken.
Onze gravure stelt den terugtocht van eene afdeeling dier woestelingen uit het turksche kamp voor; ook hier verloochent zich hun aard niet: bij hunne halte op een der dorpen op den weg naar Adrianopel, hun einddoel, gelegen, hebben zij in den voornaamsten boom van het marktplein een servische vlag gehangen, om van hun moed en hunne krijgshaftigheid getuigenis af te leggen. Of die vlag misschien gevonden is op het lijk van een door hen uitgeplunderden servischen vaandrig vertellen zij natuurlijk niet, en het is zeker, dat zij bij hunne terugkomst in hunne haardsteden nog lang met die vlag en hun betoonden heldenmoed zullen pronken.