en grootscher dan zitten te suffen, vitten en grijnzen in diplomatische nota's, om te beproeven of men daaruit den vonk kan doen springen, die het vuur aan het kruit brengen zal!
Is het niet verwonderlijk, dat andere vreemde landen niet alleen reeds bekend, maar zelfs niet zelden reeds een europeesch uiterlijk.hebben aangenomen, en dat Afrika, in zijne binnenlanden, zelfs niet eens bekend is?
Inderdaad, als men een oog op de kaart van dit werelddeel slaat, bemerkt men onmiddellijk dat in het midden een groote plek ligt, waarop niets aangeteekend staat, 't Is daar nog een chaos voor onze natuuronderzoekers, voor onze reizigers, voor onze missionnarissen, die echter met een hemelschen moed gewapend overal wisten binnen te dringen!
Koning Leopold drukte zich op gemelde conferentie, onder ander als volgt uit: ‘Het onderwerp, dat ons heden vereenigt, is een van die welke op den eersten rang staan voor de vrienden der menschheid. Het eenige gedeelte van onzen aardbol, waar de beschaving nog niet is doorgedrongen, voor deze laatste openen; de duisternissen doen opklaren die geheele bevolkingen omgeven, dat is, ik durf het zeggen, een kruistocht, onze eeuw van vooruitgang waardig.’
En daarin had de koning inderdaad gelijk.
Om dat doel te bereiken, stelde de koning aan de vergadering voor te onderzoeken:
1e. Juiste aanduiding van een aan te winnen grondslag van operatie, onder ander op de kust van Zanzibar en bij de monding van de Congo, hetzij door overeenkomst met de opperhoofden, hetzij door aankoop of huring met particulieren te regelen.
2e. Aanduiding van beurtelings te openen wegen landwaarts in, en het oprichten van herbergzame, wetenschappelijke en vrede-brengende stations, als middelen ter afschaffing van de slavernij, ter verzoening der opperhoofden en om aan deze laatsten rechtvaardige en onbaatzuchtige scheidsrechters te bezorgen, enz.
3e. Het werk klaar en duidelijk bepaald zijnde, oprichting van een internationaal en centraal comité, en van nationale comiteiten om de uitvoering van die ontwerpen, in de verschillende landen, door te zetten.
Laat ons, alvorens het genomen besluit opzichtens deze punten te doen kennen, een oogenblik bij de opgeworpen quaestie zelve stil staan, en tot leiddraad nemen het werk L'Afrique et la Conférence van den heer Emile Banning.
Tot in de 15e eeuw hadden onze geleerden een zeer onvolledig, of liever geen denkbeeld van den vorm en de omschrijving van het uitgestrekt werelddeel, dat ons bezighoudt. In 1413 ontdekten de Portugeezen kaap Bojador, in 1482 deden zij eene verkenning in de Golf van Guinea, in 1487 bereikte men de kaap de Goede Hoop, en in de allerlaatste jaren der eeuw, zeilde Vasco de Gama de Kaap om, en opvarende bereikte hij de kusten van Arabië.
Eene tamelijk juiste beschrijving van Afrika was in 1519 te vinden, op de te Sevilla verschenen kaart van Diego Ribera, en vooral op die welke Dapper 147 jaar later te Amsterdam verschijnen deed. Het zijn trouwens de Nederlanders, de Portugeezen en de Franschen welke de afrikaansche kusten het eerst aandeden: de eersten aan de Kaap, de tweeden op de kusten der Zamzeba en de derden in Senegambië.
Al deze pogingen beperkten zich echter tot de kusten; de binnenlanden van dit werelddeel bleven in een donkeren nacht gehuld. Ook wanneer men een oogslag op de kaart werpt, bespeurt men onmiddellijk dat langs alle zijden het binnenland door hooge bergen, door woestijnen en ontoegankelijkheden, tegen de ontwerpen van de stoutste reizigers beschermd wordt.
De groote beweging van onderzoek dezer binnenlanden, ving eigenlijk aan in 1788, toen men te Londen eene maatschappij stichtte met het doel om den sluier, Welke de Afrikaansche streken bedekte, op te heffen. Langs drie verschillende kanten drong men Afrika binnen. De naam van Mungo-Park vooral is, na zijne tochten op den Niger, beroemd gebleven. Zooals aan zoo vele anderen, kostten zijne opsporingen hem het leven.
Een Franschman, Mollien, vatte het door den dood mislukte plan van Mungo-Park op, en ofschoon hij den Niger niet bereikte, leverde hij echter merkwaardige bijzonderheden over de bronnen van den Senegal, de Rio-Grande en de Gambië. De reizen van Mollien dagteekenen van 1818. Van 1830 tot 1832 traden de Engelschen Laird en Lander op; in 1854 Baikie, in 1860 Lambert, van 1863 tot 1866 de fransche zee-officieren Mage en Quintin; in 1869 Winwood-Reade, en eindelijk de groote expeditie der Engelschen tegen de Ashanti's bracht het hare bij om licht te werpen op dat deel van Afrika - ‘een vruchtbaar land,’ zegt Emile Banning, ‘dat tegen de pogingen der beschaving beschermd wordt door de brandende hitte van het klimaat en de doodelijke uitwasemingen van zijne moerassen.’
Gaat men van het noorden en het westen uit, dan stuit men op de onmetelijke Sahara. Dit gedeelte werd vooral bezocht door Caille, die in 1828 de ‘mysterieuse stad Timbuctu aan den Niger en de zuidelijke grenzen der Sahara gelegen’ bezocht. Leopold Panet reisde in 1852 langs het westelijk deel van de woestijn, en Duveyrier verrijkte in 1859 de wetenschap met eenen schat van bijzonderheden over die dooden-vlakte, slechts schaars door een oase afgewisseld en door stammen bewoond, wier wreedheid te recht geducht wordt.
Dáár ook werd in 1869 eene stoutmoedige hollandsche vrouw, Alexine Tinne, door haar eigen geleide vermoord, en met haar gingen een aantal nuttige bijzonderheden voor de wetenschap verloren. In den winter van 1873-1874 zien wij Gerard Rholfs in die ongastvrije gewesten, hoofdzakelijk in die welke men de woestijn van Libyë noemt, een aantal stoute tochten doen.
Als men de kaart van Afrika in handen neemt, bemerkt men Sudan, ten zuiden van de Sahara. Naar die streken wendde zich in 1823 Clapperton, en in 1849 de expeditie van Barth, Overweg en Richardson. Wie kent het roerende reisverhaal niet, dat Barth in 1855 uitgaf! Hij toch was de eenige die in dezen gevaarvollen tocht den dood ontkomen was. Na de Sahara doorkruist, Sudan bereikt en tot het meer Tsad doorgedrongen te zijn, en eindelijk na den dood zijner reisgezellen, bezocht Barth, evenals Caille in 1828, Timbuctu, de stad waar sedert dien geen europeesch reiziger den voet meer gezet heeft.
Vogel volgde hetzelfde spoor, doch in 1856 in Wadaï gekomen, werd hij daar, op last van den sultan, vermoord. ‘Zeven expeditiën,’ zegt de schrijver van l'Afrique, ‘vertrokken beurtelings om Vogel op te zoeken; eene enkele, die onder het geleide van Beurmann, bereikte haar doel, doch kostte (in 1863) aan dat opperhoofd het leven.’
Gerard Rholfs, reeds door zijne vroegere en ook latere tochten in Afrika bekend, doorkruiste van 1865 tot 1867 het afrikaansche grondgebied van Tripoli aan de Middellandsche-Zee tot Lagos, in het diep van de golf van Guinea.
In 1870 is het dokter Nachtigal die tot bij den sultan van Bornu, aan het meer van Tsad, doordringt en dezes boorden bereist; hij is de eerste Europeaan die de Tibbus en Tiberti bezoekt. Alvorens op het einde van 1874 naar Egypte terug te keeren, bezocht Nachtigal Darfur en Kordofan.
Het noorden van Afrika, Egypte, ondergaat op eene gevoelige wijze den europeeschen invloed; de spoorwegen, de stoombootdiensten, de telegrafen bestaan er reeds. Het is ook van daar dat vele reizigers, die de binnenlanden willen ingaan, hun uitgangspunt nemen.
Als men van Egypte gewaagt, gedenkt men ook de opsporingen, opzichtens den oorsprong van den Nijl. De opsporingen hebben tweeerlei richting gevolgd, namelijk de twee takken van den Nijl, die te Kartum samenvloeien. De oostelijke tak wordt Blauwe Nijl (Bahr el Asrak) de westelijke, Witte Nijl (Bahr el Abiad) genoemd.
De Blauwe of oostelijke Nijl is door fransche en engelsche expeditiën zeer goed bekend geworden; de Witte of westelijke, is zulks minder. De Zwitser Buckhardt deed, van 1812 tot 1814, voor de afrikaansche maatschappij te Londen, tochten in deze gewesten, doch hij stierf toen hij op het punt was Fezzan te bereiken.
De Franschman Calliaud, de Oostenrijker Bussegger, de katholieke missiën te Karthum (1848), te Gondokoro (1851) te Sinte-Kruis (1855) volgden Buckhardt in zijne nasporingen op. De duitsche zendelingen Rebmann en Krapf, ontdekten ten noorden van Zanzibar twee bergen ten eeuwigen dage met sneeuw bedekt ‘in welke zij het Maangebergte van Ptolemeus, dat waarschijnlijk de bronnen van de Nijl bevatte, meenden te erkennen.’
Men hoopte langs den zuidkant in het Nijldal te dringen en, langs dien nieuwen weg, het raadsel op te lossen. Die stoute tocht werd gewaagd door Burton en Speke, twee officieren van het indische leger, op last der Londensche geographische Maatschappij.
Met die twee namen vermengen zich die van Grant en Samuel Baker, en men mag zeggen dat het raadsel opzichtens den Nijl is opgelost, vooral ten gevolge der expeditiën door den khedive van Egypte, met groote kosten en grootendeels met een doel van landinpalming, ingericht.
De naam van den Amerikaan Stanley, die eenigen tijd geleden zooveel gedruisch in de dagbladen maakte, komt op deze plaats natuurlijk onder onze pen, en zijne ontdekkingen verbinden zich met die welke in centraal Sudan gedaan werden, en waarvan die van dokter Schweinfurth voorzeker de merkwaardigste zijn. Deze reiziger bereikte, in gezelschap van ivoorhandelaars, de Niam-Niam en Monbuttus.
Zijn werk Im Herzen von Afrika is gewis het leerzaamste en aangenaamste boek, dat in jaren van de pers kwam. Gij hebt trouwens vroeger in uwe Illustratie den korten inhoud van dat boek meêgedeeld. In 't hart van Afrika - die naam is zeer wel gepast, want als men de kaart nagaat kan men de plaats welke de reiziger bereikte, gewis aldus noemen.
Hadde Schweinfurth eene som van 40.000 franken meer in zijn bezit gehad, hij ware er misschien in gelukt zijne reisgezellen over te halen, hem tot in het hart van Sudan te volgen, ‘waar hij wellicht dokter Nachtigal ontmoet had.’ De expeditiën van den Oostenrijker Marno (1875) hadden in dezelfde richting plaats als die van Schweinfurth, en zijn niet minder belangrijk dan de zijne.
Midden-Afrika, vlottende in zijne noordergrens tusschen den 2. en 10. graad noorderbreedte, werd in vroeger dagen door de Portugeezen, langs andere zijden dan gemelde, aangedaan en eenige dezer reizigers hebben de oostelijke grenzen van het plateau bereikt.
De heer Emile Banning citeert Lacerda, tijdens zijne opzoekingen bezweken (1798), Pombeyros (1808-'10), Monteiro (1831), Graça (1843-'46) en eindelijk Ladisles Magyar, die door een huwelijk met eene inlandsche prinses van Bihé, een gansch eigenaardig karakter erlangt (1850).
Op de westelijke kust ziet men in 1816 den engelschen kapitein Tuckey werkzaam, om de Congo op te varen, hetgeen hem door de watervallen belet wordt, en die onder het doodend klimaat bezwijkt. In 1856 en 1864 ontmoet men aan de monding van den Gabon en de Ogowaï, Du Chaillu, die ons zoo vroolijk heeft gemaakt met zijne vertellingen uit de apenbuurt; in 1874 zijn het de Engelschman Walker, de Franschen Marche en de markies De la Compiegne, die de Ogowaï verder doorreizen en daar een punt bereiken, dat nog door geen Europeaan is voorbijgegaan.
Na Burton (in 1860) en baron Von der Decken (in 1865) niet ver van de oostelijke kust werkzaam te hebben gezien, zullen wij ons naar het zuiden wenden, vanwaar meer dan eene expeditie uitging. Nog noemt men de Duitschers Fritsch (1864-'66), Ed. Mohr (1869) en Mauch, die de Transvaal bereisd, de goudlagen van Tati ontdekt (1872), gansch het zuidoostelijk gelegen land doorloopen, en de merkwaardige puinen van Zimbabea bezocht heeft.
Op deze plaats treedt David Livingstone op, die in 1840 en in de engelsche missie van Kuruman bij de Betschuanas zijne tochten begon. Zijne eerste groote reis dagteekent van 1853 tot 1856. Van 1858 tot 1861 nieuwe tochten, waarin hij een bepaald denkbeeld opzichtens den loop en de samenvloeiing van verscheidene rivieren geeft.
In 1866 vangt die stoute reiziger zijne derde en laatste expeditie aan; hij doorreist het wes-