van Blackfriars-Bridge, door herhaalde proefnemingen de natuur hare geheimen ontwrong.
Gelooft mij, vrienden, de stalen wil en het onuitputtelijk geduld van een onderzoekend geleerde, zoo hij dien naam naar waarheid verdient, zijn met niets te vergelijken.
Het nachtelijk uur maakte Wells aan zijn dorst naar kennis cijnsplichtig.
Ten einde den dauw te verzamelen, maakte hij gebruik van kleine bundeltjes wol, die in droogen toestand elk een gewicht hadden van 10 grein. In de open lucht legde hij ze op den grond neêr, en de hoeveelheid dauw die zich op elk bundeltje had neêrgezet, leidde hij af uit zijne vermeerdering van gewicht. Zeer spoedig had hij ingezien, dat al wat zich plaatste tusschen den helderen hemel en zijn wolbundeltje, eene vermindering van dauw veroorzaakte. Daarom legde hij een plank op vier kurken, en boven en onder deze plank een zijner bundeltjes; wat op de plank had gelegen, won in een helderen nacht 14 grein in gewicht, het andere slechts 4. Toen boog hij een stuk karton in den vorm van een dak, plaatste het in 't gras en daaronder wederom een wolbundeltje, een ander op eenigen afstand onder den blooten hemel: de uitkomst leerde hem dat het eerste bundeltje 2, het andere 16 grein in gewicht was toegenomen.
Wat dunkt u, kon dr. Wells de theorie nog huldigen, die leert dat de dauw stoom zou zijn die uit de aarde opstijgt?
- Neen, professor, antwoordde Jules; maar....
- Nog een oogenblik, hernam Verzamellens: vragen van professoren en predikanten dulden geen antwoord. - Dr. Wells verving zijn bundeltjes van wol door thermometers en bevond dat de temperatuur op die plaatsen 't laagste dadlt, welke 't meest bedauwd zijn. De thermometer boven zijn plankje gelegd, duidde 9 graden F. lager temperatuur aan dan die welke er onder was geborgen; de thermometer onder het kartonnen dak wees 10 graden F. hooger dan die welke de doctor op het onbedekte gras had neêrgelegd. - Nog leerde hem deze manier van proefneming, dat een thermometer op een grasveld rustendé en een ander, 4 voeten boven den grond in de vrije lucht gehangen, een verschil maakten van 14 graden F. De vrije lucht bezat de meeste warmte.
Derhalve, zoo besloot dr. Wells, neêrslagvan dauw en verlaging van temperatuur gaan onafscheidelijk met elkander verbonden.
Professor Verzamellens wachtte een oogenblik, waarschijnlijk om zich te bezinnen, maar ik begreep hem niet en stootte, in mijne gewone voortvarendheid, mij aan denzelfden steen waarover Jules was gestruikeld.
- Maar wat volgt hieruit, prof......
- Ik heb u slechts gewezen, Henri, welken weg de vernuftige Wells heeft ingeslagen, om tot de ware kennis van dat heerlijk verschijnsel to geraken, dat voor velen minstens raadselachtig scheen. Aanstonds zal ik u de leer des doctors meêdeelen; dit nog zij vooraf aangemerkt: niet alleen een kunstmatig scherm werkt belemmerend op de verlaging van temperatuur en de vorming van dauw, ook een wolkenscherm moet een hinderpaal worden genoemd. Dr. Wells heeft waargenomen, dat een thermometer, dien hij op 't gras had neêrgelegd en die 12 graden F. lager temperatuur aanduidde dan een ander die eenige voeten hoog in de vrije lucht was opgehangen, onder het voorbijtrekken van eenige wolken zoozeer in warmte toenam, dat zijne temperatuur nog slechts 2 graden F. verschil aanwees met die der vrije lucht. Te gelijk met het overtrekken en verdwijnen van wolken rees of daalde de thermometer.
Dauw is derhalve waterdamp van den dampkring, die in aanraking met den grond door dezen is afgekoeld. Laten wij een voorbeeld kiezen. Waarom worden de wanden van een met koud water gevulde karaf met waterdamp overdekt, wanneer zij in een warme kamer wordt binnen gebracht? Omdat de waterdamp, die in zeer fijnen en daarom onzichtbaren toestand met de lucht van het verwarmde vertrek is vermengd, door de koude wanden Van de karaf wordt afgekoeld en verdicht, en dan in kleine of groote druppels op die wanden zich nederzet. In dienzelfden geest antwoordt men op de vraag: waarom de vensterruiten van een verwarmde kamer met een fijnen sluier worden overtrokken, die alle uitzicht naar buiten belemmert.
Laten wij dit toepassen op den dauw, en herinnert u tevens hetgeen ik daareven heb vooropgesteld, namelijk: dat vele vaste lichamen op den aardbodem een grooter uitstralend vermogen bezitten dan de waterdamp, die met de lucht is vermengd.
De voorwerpen op de oppervlakte der aarde worden des daags door de zonnestralen verhit en verkrijgen daardoor een hoogeren warmtegraad dan de lucht die hen omringt; maar de lucht is met hen in aanraking, neemt warmte van hen over, wordt ijler door uitzetting, stijgt naar boven en maakt dus plaats voor nieuwe luchtlagen, die door denzelfden invloed worden beheerscht. Vandaar dat gaan en komen van verwarmde en kouder luchtmassa's, 'twelk zoo goed merkbaar is in de golvende beweging boven de grenslijn van ver verwijderde voorwerpen, van daken vooral die door de zon zoo sterk worden verhit.
Wat geschiedt er nu des nachts of reeds dadelijk na den ondergang der zon? De lichamen die gedurende den dag de meeste hitte opnamen, zullen haar ook des nachts gereeder afstaan dan anderen wier uitstralende kracht geringer is, dus ook gereeder dan de lucht, en zullen daarenboven spoedig kouder wezen dan de dampkring. Wat is hiervan het gevolg, zoo althans geen wind de luchtmassa's stoort? De lucht, die met waterdamp is vermengd, geeft zijne warmte aan den afgekoelden grond, wordt dichter en dus ook zwaarder, kan daardoor niet meer opstijgen, maar blijft bijna onbewegelijk boven de aarde zweven en haar mede-afgekoelde waterdamp wordt zichtbaar in de gedaante van dauw, evenals de geheimzinnige sluier, die in een verwarmd vertrek de glasruiten ondoorzichtbaar maakt.
Verzamellens zweeg en zag ons vragend aan. Dan, evenals gymnasiasten die niet altijd elke geleerde, zij het dan ook kristalheldere, uitlegging des professors dadelijk in toepassing kunnen brengen, zoo waren ook wij nog geenszins bevredigd.
- Waarom, professor, dus opende Jules het debat, is windstilte een onmisbaar vereischte tot vorming van dauw?
- Omdat, antwoordde hij, bijaldien de wind de luchtmassa's verstoort, de onderste lagen geen tijd hebben de warmte aan den grond af te staan, maar altijd worden voortgestooten, nu eens boven dan eens onder, en de verkoeling die vereischt wordt om den waterdamp zichtbaar te maken, niet kan worden bereikt.
Daarom is de natuur zoo indrukwekkend schoon, wanneer zij haar zilveren sluier over de velden heeft uitgespreid; dan leven wij in
Dat ademhalen der natuur,
Wanneer, aan 's hemels klaar azuur,
De zon haar dagreis heeft volbracht; -
Als 't blauwrood waas de kimmen dekt,
De schaduw zich langs de aarde strekt,
De maan haar avondpost betrekt,
En aan den zuivren, d'effen trans
Den smetteloozen zilverglans
Der blanken hoorne glimmen doet
En spieglen in den gladden vloed,
Waarlangs de (dauw) des avonds zweeft,
En golfje ruischt, noch blaadje beeft.....
gelijk de dichter van Jose zoo liefelijk zong. Het gefluit van de vink, 't getjilp van de altijd dartele musch, de zoete tonen van het angelusklokje uit gindschen verren toren, statig ruischen zij over de velden en weêrklinken in onze ooren, alsof de vogel voor 't geopende raam zijn avondlied zong, alsof wij gezeten waren tegen de met mos begroeide kerk.
Ook in den winter, niet waar, wanneer bij dooiweder veel sneeuw is gevallen en de onderste luchtlagen worden afgekoeld, kan men zelfs des daags een zwak geluid op grooten afstand waarnemen. Hoe gemakkelijk toch plant de onbewogen lucht de geluidgolven voort!
- En hoe nu te verklaren, professor, dat vele voorwerpen niet of weinig met dauw worden bedekt? vroeg ik op mijne beurt.
- Wel, omdat ook de vaste lichamen op onze aarde niet allen op gelijke wijze afkoelen en dus niet allen even sterk den waterdamp verdichten. Zoo even immers waren de weiden aan beide oevers der rivier met een witte dauwlaag bedekt; de rivier echter zelve vertoonde een scherp afgeteekende, donkere streep, omdat geen dauw op haar rustte. Gras, boomen, planten, wollen stoffen nemen allen gemakkelijker de warmte op dan water en metaal, maar zullen daarom ook spoediger koud worden, den waterdamp in de lucht vaardiger afkoelen en bij stil weder zich haastiger met dauw overdekken.
- Kan die verkoeling van den grond niet zoo ver gaan, vroeg Jules, dat het vriespunt wordt bereikt?
- Uw vraag bevalt mij. Zeer zeker kan de temperatuur van den grond beneden het vriespunt dalen, terwijl een thermometer, in de vrije lucht opgehangen, nog eenige graden boven nul zal aanwijzen. Rijp toch is gewoonlijk niets anders dan bevrozen dauw. Ook het bevriezen van teedere planten moet in dit geval door afkoeling worden verklaard; dan, - en ook dit bevestigt hetgeen ik u reeds heb medegedeeld - zelfs een scherm Van spinnewebben is genoeg om een plant te beschutten. Laat ik u nog even een treffende bekentenis verhalen van den geleerden Wells; zij is, dunkt mij, veelbeteekenend.
‘In den trots mijner halfkennis,’ zoo spreekt Wells, ‘had ik meermalen geglimlacht om de middelen welke de tuinlieden aanwenden, ten einde hunne teedere planten tegen de koude te beschermen; het scheen mij onmogelijk toe, dat een dunne mat of een dergelijke losse zelfstandigheid konde verhinderen, dat de gewassen de temperatuur overnamen der omgevende lucht; aan den dampkring toch schreef ik toen nog dien verderfelijken invloed toe. Zoodra ik echter had waargenomen, dat gedurende een helderen en stillen nacht de lichamen op de oppervlakte der aarde kouder worden dan de dampkring, omdat zij hun warmte naar boven uitstralen, toen zag ik dat die gewoonte der tuinlieden recht had van bestaan, welke ik vroeger voor nutteloos had gehouden.’
Zoo bestraft een waar geleerde ziek zelven.
- Waarom werken de wolken belemmerend op de vorming van dauw? dus hield Jules aan.
- Omdat zij wederom warmte afgeven aan den afgekoelden grond. Daarom zien wij zoo dikwijls in den winter, dat vaarten en grachten reeds lang met ijs zijn bedekt, terwijl het water onder bruggen en sluizen nog openligt. Is dan de temperatuur van het water onder de bruggen en sluizen hooger dan onder de open lucht? Voorzeker ja, en dit kan geen andere oorzaak hebben dan deze: dat het water in de open lucht geene vergoeding krijgt voor de uitgestraalde warmte en het water onder de brug wel. Deze brug is voor het water wat de wolken zijn voor den onbedekten grond; brug en wolken geven haar eigen warmte weêr af. Volgens het getuigenis van alle natuurkundigen is dit als zeker aan te nemen: bij geheel bewolkten hemel wordt er nooit dauw of rijp bespeurd.
- Wanneer, professor, komt de dauw het menigvuldigst voor?
- Na een warmen zomer-of herfstdag, omdat, in 't algemeen genomen, de warme lucht den meosten waterdamp houdt opgelost. Nog moet hierbij worden opgemerkt, dat een westenwind den dauw het meest begunstigt, omdat, ten minste in ons klimaat, de dampkring vochtiger zal zijn bij een westen-, dan bij een oostenwind; de westenwind immers strijkt over den oceaan en neemt veel waterdamp in den dampkring op. In Egypte daarentegen, 'twelk gelegen is ten zuiden van de Middellandsche Zee, zal een noordenwind de dauwvorming 't meest voordeelig zijn.
- Professor, dus waagde ik een laatste vraag, wij spraken zooveel van waterdamp dien de lucht gevangen houdt, maar is zijne hoeveelheid inderdaad zoo groot?
- Die hoeveelheid moet zeer aanzienlijk zijn. Men heeft toch uitgerekend, dat in 24 uren ieder mensch door uitademing en perspiratie gemiddeld 990 grammen, ongeveer een kilogram waterdamp opgeeft, en elke boom ongeveer 12 kilogrammen water uitwasemt; - en hoevele duizenden, neen, millioenen men-