De Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijPater Heynens ‘Schetsen uit de Nederlandsch-Indische missie’.De wetenschap beroemt er zich op, en te recht, de afgelegenste gewesten, de onherbergzaamste oorden opgespoord en voor nieuwe aardrijks- of natuurkundige onderzoekingen ontsloten te hebben, terwijl zij telkens nieuwe handelswegen vindt, nieuwe bronnen van verkeer en welvaart aanwijst en overal verlichting en beschaving tracht te verspreiden. De katholieke Kerk doet echter meer; zij verspreidt niet alleen de beschaving onder de afgelegenste volkeren van onzen aardbol, maar tevens het heilaanbrengende licht des kristendoms. Er is geen landstreek der wereld welke niet bezocht wordt door die ievervolle apostelen des geloofs en der ware zedeleer - de katholieke missionarissen. In het hooge noorden drongen zij door en bij de Eskimo's plantten zij de glorierijke banier van het kristendom - het kruis van Kristus; in het verre zuiden, op de eilanden van Oceanië, in Indië, bij de Kaffers en Negers wisten zij zich te vestigen en er roemrijke voroveringen te maken. De heete zandwoestijnen van Afrika, de eindelooze vlakten van Mongolië, de uitgestrekte prairieën der Nieuwe Wereld, het afgelegen Japan en het onmetelijke Chineesche rijk zagen de moedige geloofshelden met het kruis in de hand en het woord van vrede en zaligheid op de lippen hunne grenspalen binnendringen, er troost brengen voor dit en hoop voor het andere leven. De geschiedenis der Missiën is de geschiedenis van de wordende beschaving dier afgelegen gewesten, want waar het geloof verspreid wordt, dringt ook de beschaving binnen: het tweede is een noodwendig gevolg van het eerste. De beschrijving van het lijden en strijden dier geloofshelden, vermengd en afgewisseld door schetsen uit de verre en dikwijls wondervolle landen welke door hen bezocht zijn, kan niet anders dan de hoogste belangstelling der katholieken opwekken. De Maatschappij ‘de Katholieke Illustratie’ geeft een geïllustreerd tijdschrift uit, de Katholieke MissiënGa naar voetnoot(1) getiteld, dat in maandelijksche afleveringen verschijnend, menige leerrijke en belangwekkende bijzonderheid bevat uit die afgelegen en grootendeels nog onbekende gewesten, waar die ievervolle en vrome missionarissen de leer van onzen goddelijken Zaligmaker verspreiden. Wij vestigen dan ook bij deze gelegenheid de aandacht van de lezers der Belgische Illustratie op dit merkwaardig tijdschrift, niet twijfelende of zij zullen er met de grootste voldoening nader kennis meê maken. Het is hier de plaats niet de vele en velerlei afwisselende onderwerpen op te noemen, welke in de Katholieke Missiën behandeld worden; wij willen alleen, naar aanleiding der beide gravures uit het genoemde tijdschrift overgenomen, op het groote belang der uitgave wijzen vooral voor de kennis dier afgelegen landstreken, en den strijd welken de missionarissen daar te voeren hebben. De twee gravures behooren met een aantal andere bij een boeiende schets uit de nederlandsch-indische Missie van pater Heynen, een doordachte, leerrijke en keurig geschreven verhandeling over de Kerkelijke Statiën op het eiland Flores, en in de Katholieke Missiën opgenomen. Beter dan door eene lange bespreking over dat merkwaardige opstel van den bekenden schrijver, zullen onze lezers over de waarde er van kunnen oordeelen uit een paar uittreksels welke wij hieronder geven. Op bl. 24 van den tweeden (loopenden) jaargang lezen wij de volgende episode uit de geschiedenis van den Staat Larantoeka (op het eiland Flores). Ongeveer 60 of 80 jaren geleden ontbrandde er een oorlog tusschen Larantoeka en het aan de overzijde van Straat Flores op Adonara gelegen Wooré. Men roofde en plunderde nu en dan op elkanders kusten, maar zorgde, gelijk gewoonlijk in die gewesten geschiedt, dat legers en vloten niet te dicht bij elkander kwamen en handgemeen werden. Die wijze van oorlogvoeren is geruimen tijd vol te houden; de prang, de oorlog tusschen den radja van Larantoeka en zijn onwilligen vazal, den hoofdkapala van Woeré, duurde dan ook lang. ‘De Woeréërs togen weêr eens ten rooftocht uit. In diepe stilte had men meer dan gewone toebereidselen gemaakt; het doel van den tocht was een ondoordringbaar geheim voor allen, behalve voor zeer weinige ingewijden. De zee was kalm, de nacht donker; zachtkens werden de riemen bewogen, en de prauwen gleden als nauw merkbare spookgestalten heen over de zee. Men hield aan op dat punt van het strand, waar de San-Domingo staat; vlug togen eenigen aan wal, kropen op handen en voeten over de rotsen en keien heen en hadden spoedig de hoogte bereikt, waarop de kerk gelegen is. In een oogwenk werden de klokken van den dwarsbalk, waaraan zij hingen, losgemaakt, hare metalen tongen werd hot spreken belet, en men voerde den kostbaren last behoedzaam naar de prauwen. ‘De riemen bewogen zich weêr zachtkens; en weêr gleden de prauwen, als waren het spoken, over de kalme, donkere zee terug naarWoeré’s kust. Reeds ver genoeg was men in de Straat gekomen om veilig te zijn tegen een vijandigen aanval. Nu kon men zich niet langer meer bedwingen, luide moest worden luchtgegeven aan de blijdschap over den wel geslaagden tocht. De vijand moest het weten, wat men bestond. De obors, de inlandsche fakkels, werden ontstoken, en spreidden knappend en knetterend en vonken spattend een schitterend licht. De klokken werden opgehangen en hare klepels lustig geroerd; hot metaalgeluid klonk van jubelende kreten vergezeld de wateren over en wekte de mannen van Larantoeka uit hunnen slaap. Zij ijlden naar het strand en steeds luider en luider klonken de tonen hen tegen, het waren de welbekende tonen van San-Domingo's klokken! Verbazing en schrik, smart en spijt grepen Larantoeka's helden aan, die nauwelijks hunne ooren konden gelooven. Dan het was zoo; en helaas! er was niets aan te doen; de triumfeerende en spottende vijanden waren te verre, hun buit was in veiligheid. ‘De smart, dien nacht door Larantoeka's dapperen geleden, is bij hun nakroost nog in levende herinnering. Telkens als zij het feit verhalen, voegen zij er op ernstigen toon de verzekering bij: ‘de klokken te verliezen was hard, maar zoo bespot te worden was onuitstaanbaar!’ Hoe treffend is de heerlijke.beschrijving van de avondplechtigheden op Goeden Vrijdag op Flores. Onze ruimte verbiedt ons ze in haar geheel over te nemen. Wij moeten ons tot onze spijt met een korte aanhaling vergenoegen. Nadat pater Heynen eene beschrijving van de hoofdkerk van Larantoeka gegeven heeft en van hare inwendige versiering, schetst de schrijver als volgt de aangrijpende plechtigheid: ‘Klagend klinkt het vers (d.i. het zoogenaamde motéte, samengesteld uit roerende schriftuurplaatsen die betrekking hebben op het lijden onzes Heeren) door den ruimen tempel: ‘Filiae Jerusalem nolite fiere super me, sed super vos ipsas flete et super filios vestros. Luc. XXIII: 28. ‘Dochteren van Jerusalem, weent niet over mij, maar weent over u zelven eij over uwe kinderen.’ ‘Intusschen verschijnen drie kinderen; zij plaatsen zich aan de epistel-zijde tegenover de straks beschrevene groep; een enkele zeer lange en breede paarse sluier van doorschijnend doek hangt, over hunne hoofden naar beneden en bedekt hen bijna geheel. Zij stellen de dochters van Sion voor en heffen, zoodra de mannen hun vers ten einde hebben gezongen, met hunne klankrijke maar bewogene stemmen een zieldoorsnijdend Eheu! Eheu! aan. ‘Eheu, eheu Domine! dus rijst hunne roerende klacht van onder den sluier met steeds toenemende kracht, Eheu, eheu, Domine! Eheu, Salvator noster! Pupilli facti sumus absque patre; | |
[pagina 84]
| |
matres quasi viduae; cecidit corona de capite nostro. Vaeh nobis quia peccavimus. Vgl. Thren. V: 3, 16. ‘Helaas! helaas, onze Verlosser! Wij zijn weezen geworden zonder vader; onze moeders zijn als weduwen. De kroon is neêrgevallen van onze hoofden. Wee ons! dat wij gezondigd hebben.’ ‘Tusschen de groep der mannen en die der kinderen heeft men eene hoogte vervaardigd, met een kleed bedekt. Naar die verhevenheid begeeft zich nu een bevallig gekleed kind, een twaalfjarige knaap. Hij houdt eene rol in zijne handen. Met eene van aandoening bevende stem begint hij eén motet te zingen, dat op aller gemoederen een diepen indruk maakt. Onvergelijkelijk schoon, en voor mij onvergetelijk, klonk het van zijne lippen met eene aangrijpende aandoenlijkheid, waarvan ik nimmer de wedergaê hoorde: O vos omnes, qui transitis per viam attendite et videte, si est dolor sicut dolor meus! Thren. I: 12. ‘O gij allen, die langs den weg gaat, schouwt aan en ziet of er eene smart is als mijne smart.’
de overvallen professor, naar e. tetzner.
‘Het koor der drie knapen antwoordt: Ecce homo, quem exaltavit Deus! Miserere nobis. Ecce Homo, Salvator noster! Miserere nobis. ‘Zie den mensch, dien God verheven heeft! Ontferm U onzer. Zie den Mensch, onzen Verlosser! Ontferm U onzer.’ ‘Middelerwijl ontrolt het jongske een derde gedeelte der breede rol, die hij in de handen houdt. Hij herneemt zijn roerend: O vos omnes, en het drietal antwoordt wederom met het indrukwekkend: Ecce Homo! En ten tweedon male laat hij een derde zijner rol open vallen. ‘Ten derden male zingt hij zijn tekst en de andere knapen herhalen den hunnen. Nu valt de rol voor aller oogen gansch en al open. En wat heeft hij allengs bij gedeelten en ten laatste | |
[pagina 85]
| |
geheel aan de menigte vertoond? Wat is het dat aller belangstelling dermate houdt gespannen, en dat aller oogen tot zich trekt? Het is de Ecce Homo; het gelaat des goddelijken Zaligmakers, gelijk zich dat vertoonde op Veronica's zweetdoek. De knaap stelt dan ook Veroniea voor en wordt aldus naar zijne rol genoemd. ‘Dit waarlijk treffend en bij zijne eenvoudigheid of wellicht juist door zijne eenvoudigheid zoo diep roerend tooneel pleegt meermalen ook buiten de kerk bij menige ermida herhaald te worden, en vormt ongetwijfeld het meest verteederend moment der plechtigheden, dat dan ook, hoe dikwerf herhaald, dien eenvoudigen lieden een telkens nieuw en inderdaad hoogst veredelend genot doet smaken en aan menig oog een heilzamen traan ontlokt.’ Eindelijk op bl. 93 geeft ons pater Heynen de volgende beschrijving van het bezoek door den radja van Larantoeka aan pastoor Ten Brink gebracht:
de katholieke kerk te posto (eiland flores).
‘Nauwelijks had pastoor Ten Brink zich te Maumérie gevestigd of hij werd door den radja van Larantoeka met een bezoek vereerd. De pastoor bood den hoogen gast en zijn aanzienlijk gevolg een zoo gul onthaal als de omstandigheden gedoogden. Er was slechts één stoel voorhanden, daarop zette de radja zich neer, de pastoor plaatste zich op eene kist, de twee kapiteins van den radja mochten over een paar krukjes beschikken en een andere dignitaris kon zich vergenoegen met de balé-balé die tot rustplaats dient; deze laatste had gewis de onbehagelijkste positie van allen. Want daar de balé drievierden van een meter van de tafel verwijderd was, werd hij genoodzaakt eene houding aan te nemen, die zweefde tusschen zitten en staan en behoorde hij onder het eten alle aandacht te wijden aan het evenwicht. Het aanwezig drietal messen, vorken en lepels was spoedig onder het aanzittend vijftal verdeeld en bijna even spoedig, althans kort daarna, was het sober maal, dat uit enkel rijst bestond en uit ééne kip, genoten. De talenten van den inlandschen kok hadden inderdaad met dat eenig exemplaar van het dierenrijk, waarop hij zijne kunst bij die gewichtige gelegenheid kon oefenen, wonderen gedaan, zoodat elk der gasten uiterst tevreden ofschoon minder voldaan na den afloop van het festijn het streelend bewustzijn kon met zich medenemen van dien middag althans vleesch genoten te hebben.
don lourenço dias keira godenho.
‘Eenigen tijd later kwamen er twee europeesche vrienden aan de gastvrije deur van Maumérie's herder aankloppen. ‘Alle pogingen werden terstond in het werk gesteld om hen het verblijf zoo aangenaam mogelijk te maken. Maar varkens zijn uiterst zeldzaam in de omstreken van Maumérie en kippen waren er toen nog zeer schaarsch. Gelukkig vond men er ten minste één vertegenwoordiger van het kippengeslacht beschikbaar. Drie dagen duurde het bezoek, maar ook drie dagen achtereen verscheen dezelfde kip op den frugalen disch.’ Wij haalden slechts een paar episoden uit de belangrijke schets van pater Heynen aan; uit dit weinige moge de lezer het geheel beoordeelen. Het is dan ook geen wonder dat een zoo nuttig en leerrijk werk als het geïllustreerde maandschrift de Katholieke Missiën, ofschoon eerst in zijn tweeden jaargang, in Nederland reeds veel opgang gemaakt heeft. Wij twijfelen dan ook niet of velen onzer lezers, die met de uitgave nog onbekend mochten zijn, zullen zich aangezet gevoelen er kennis mede te maken. |
|