De Belgische Illustratie. Jaargang 9(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] De kleine zieke. Treurig hing het kleine hoofdje Op het zwoegend borstje neer, Tranen rolden uit de oogjes Op de handjes fijn en teer. Want de koorts gloeide in dat hoofdje, Deed het hartje feller slaan - En haar kleine speelgenooten Juichten vroolijk langs de baan. Och, de zon scheen toch zoo lieflijk Door het heldre vensterglas, En elk traantje van haar oogjes Blonk alsof 't een perel was. En het hartje bonsde sneller In haar boezem af en aan - Want haar kleine speelgenooten Juichten vroolijk langs de baan. En de zangers van het boschje Zongen blijde, als ware 't feest, Ook de bloempjes geurden, fleurden; Neen, zoo schoon was 't nooit geweest. En de handjes vouwden biddend Zich op 't hartje bevend saam - Want haar kleine speelgenooten Juichten vroolijk langs de baan. Zouden dan die zonnestralen Niet meer spelen langs haar wang, Zou haar oor gesloten worden Voor dien zouten vooglenzang, Zou zij nooit die schoone bloempjes Meer zien bloeien en vergaan, Zou zij met haar speelgenooten Niet meer juichen langs de baan? Och, daar boven woont een Vader, In wiens hand uw toekomst ligt. Niet gewanhoopt, maar vertrouwend Dus het oog naar Hem gericht. Zonne, vooglen, bloemen, spelen Lachen u nog dikwijls aan - Moogt gij met uw speelgenooten Lang nog juichen langs de baan. Vorige Volgende