den geheelen dag suf te zien met de gelatenheid van een wijsgeer. Het best zou ik hem kunnen vergelijken met een in eene cel opgesloten politieken misdadiger, die te trotsch is zoowel om zijn bewaker door vriendelijke woorden tot zachtheid te stemmen als om hem te laten gevoelen dat hij veel lijdt.
‘Dit verdroot mij en om van hen verlost te worden liet ik er op zekore tijdstippen eenige doodschieten. Op zekeren dag schoot mij echter een helsch gedacht door het hoofd en ik besloot eens de proef te nemen of Reintje wezenlijk zoo slim is als men van hem zegt. Ik wilde namelijk een dezer dieren in het beerenhok overbrengen, want, zoo dacht ik, is hij in wezenlijkheid het heerschap waarvoor hij bekend staat, dan moet hij er zich evengoed op zijne plaats bevinden als ergens anders. In het ergste geval bleef het daarenboven hetzelfde of het dier omkwam onder de klauwen der beeren of door een kogel uit mijn pistool.
‘Toen de vos voor 't eerst in het beerenhok kwam, scheen hij wel vreemd op te zien, doch ik kon niet bespeuren dat hij bang was. Met de behaaglijkheid van een modejonker die zijn das netjes vastknoopt, schudde hij zijn pels en zag bij gebrek aan een lorgnet, met de bloote oogen de vier lummelachtige beeren aan.
‘Een der jongste beeren naderde aanstonds om den nieuwen gast te besnuffelen en aan te gapen, wat Reintje niet kwalijk scheen te nemen. Toen de beer echter te dicht met de tanden onder de oogen van den vos kwam, beet hij hem in den muil, waarvan het gevolg was dat deze zich op een eerbiedigen afstand terugtrok.
‘Zonder zich van zijne plaats te bewegen nam de vos nu het hok van boven tot onderen geheel op, en ontdekte in den hoek van een torentje, een uitmuntend gelegen oorlogspunt, dat hij in twee sprongen bereikte, waardoor hij in den rug gedekt was. Het was tijd dat Reintje daarheen gevlucht was, want kort daarna maakte de boerenfamilie hem en corps hare opwachting. Het is licht te begrijpen dat de beren hun onwelkomen en ongenoodigden gast met geene vriendelijke oogen aanzagen. De vos echter liet geen vrees blijken en zag zijne tegenstanders zoo onverschillig mogelijk aan.
Nadat zij hem op die manier eenige oogenblikken aangekeken hadden, trad een der beeren een paar stappen vooruit en kwam langzamerhand dichterbij. Toen hij onder het bereik van den vos was krabde deze hem bliksemsnel met de voorpooten over den snuit, zoodat den beer het bloed uit den neus liep en hij snel in het gelid terugkeerde.
Het bleek nu duidelijk dat ook op de dieren den regel van toepassing is: men moet leeren met schade of met schande, want al de beeren kwamen na elkander een bebloeden neus halen, alvorens zij overtuigd waren dat Reintje savoir vivre genoeg bezat om ook met beeren om te gaan.
Voor dien dag bleef het daarbij, en gedurende de volgende dagen bleek het mij dat de vos zich in het beerenhok reeds geheel thuis gevoelde.
Later zag ik dat de vos in den boom welke midden in het hok geplaatst was, een nieuwe schuilplaats ontdekt en deze onmiddellijk in bezit genomen had. In het begin wilden dit de beeren niet dulden en trachtten hem daarvoor te straffen. De vos liet een der beeren echter gerust naar boven klimmen en eerst als deze hem wilde grijpen, sprong Reintje op den ruigen rug van zijn vijand en van daar op den grond om zoo tot zijne oude verblijfplaats te geraken. De beeren vonden dit, zooals duidelijk aan hun brommen te hooren was, alles behalve aardig, doch de vos was hen te vlug af, en na verloop van eenigen tijd lieten zij zich gewillig als voetbankjes gebruiken.
Deze overwinning bracht den vos op eene slimme, hem waardige gedachte. Zoolang hij in het beerenhok verbleef had hij 's nachts in het open hok zijne tent op moeten slaan, terwijl de beeren hun nachtverblijf opzochten. In den zomer ging dat goed, doch toen het kouder werd vond de vos dit minder aangenaam.
‘Op zekeren avond zag ik dan ook dat Reintje niet meer in het hok was en na lang zoeken vond ik hem midden tusschen de beeren gerust slapend. De beeren legerdon zich gewoonlijk dicht bij elkaar om meer warmte te hebben; zoodra zij sliepen, sloop de vos voorzichtig daareen, en legde zich zoo gemoedelijk tusschen hunne pooten, als waren de beeren wolbalen. Overigens bekommerde Reintje zich niet om zijn gevaarlijke makkers en leefde als een kluizenaar in hun midden.’
Dit voorval bewijst wel dat de vos zijn naam van slim te zijn volkomen verdient. Als een echte roover gaat hij alleen des nachts op buit uit en is hij te ver van zijn hol afgedwaald, om het voor het aanbreken van den dag te bereiken, dan zal hij de voorkeur er aan geven, zich ergens te verbergen, liever dan zich bloot te stellen van op weg naar zijn hol overvallen te worden.
Zijn voedsel is zoo verscheiden mogelijk. Het liefst eet hij warmbloedige dieren, als muizen en hoenders. Ook jonge reeën, kalveren en vogels versmaadt hij niet, terwijl hij bij gebrek daaraan ook wel padden en kikvorschen neemt. In den winter heeft hij het hard te verantwoorden en dan is alle gedierte wat hij vindt niet zeker van zijn leven, want het is zeer te betwijfelen dat ooit een vos van honger is gestorven zoolang nog een levend wezen in de streek, waar hij kruist, aanwezig is.