De Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe boerenkrijg.Professor Van der Palm kan niet van onbillijkheid vrij gepleit worden wanneer hij, na voorop gesteld te hebben dat Nederland uit eigen beweging het fransche juk van zijne schouders schudde, met eenigszins minachtend meêlijden van België zegt, dat het zich lijdelijk onder dat juk heeft blijven krommen, tot de bevrijding van buiten af bewerkt werd. Wij zeiden dat die bewering eene onbillijkheid van den schrijver is, want behalve dat de toestand in Nederland en België in 1813 niet gelijk was, daar het laatstgenoemde land zooveel dichter bij Frankrijk was gelegen en de Franschen er veel sterker troepenkorpsen dan in ons land bezaten, hebben de Belgen zelfs in een tijd, toen er van geen buitenlandsche hulp spraak kon zijn, krachtige pogingen aangewend om de fransche kluisters te verbreken, en al leden die pogingen schipbreuk op de overmacht en de meerdere hulpbronnen der Franschen, toch komt het belgische volk de eer toe zich tegen de geduchte macht der overheerschers verzet te hebben, op een oogenblik toen bijna half Europa voor het zwaard der veroveraars begon te bukken. Ook hier is Tollens versregel van toepassing: ‘En rekent d'uitslag niet, maar tel thet doel alleen.’
Die opstand der belgische, meer bepaaldelijk der vlaamsche, bevolking tegen de fransche tirannie wordt de Boerenkrijg genoemd; naar aanleiding onzer gravure, genomen naar eene groote en prachtige schilderij van den belgischen schilder Constant Meunier, welke op de laatste tentoonstelling te Brussel een welverdienden opgang maakte, willen wij in korte trekken de geschiedenis van den zoogenaamden Boerenkrijg meêdeelen. De veldslag van Jemappes (nov. 1792) had België onder het juk van het revolutionaire Frankrijk gebracht, en al kwam er een oogenblik verademing door de schitterende overwinning der Oostenrijkers bij Neerwinden, na den slag bij Fleurus, die eene bloedige neêrlaag voor de oostenrijksche wapenen was, werden België voor lange jaren de knellende kluisters der fransche overheersching aangesmeed. Het ongelukkige land was voorgoed onder het juk zijner zuidelijke naburen gebracht, en waar Nederland nog altijd een schijn van onafhankelijkheid behield, werd België tot eene provincie van Frankrijk verklaard. Nog altijd bleven de Belgen echter op verlossing hopen; de oorlogskans is wonderlijk en men was aan de zegepralen der Franschen nog niet gewoon geraakt. De vrede van Campo-Formio in 1797 tusschen Frankrijk en Oostenrijk gesloten, waarbij deze laatste mogendheid voorgoed Van alle aanspraken op België afzag, deed ook de laatste hoop, om door de oostenrijksche wapenen de opheffing van het fransche juk te verkrijgen, in rook vervliegen. De vrijheidslievende Belgen konden echter het denkbeeld niet verdragen de zware ketenen der fransche dienstbaarheid te moeten torsen, te meer daar zij gekrenkt werden in alles wat hun heilig en dierbaar was: in hunne godsdienstige overtuiging, in hunne burgerlijke en administratieve vrijheden, in hunne nationale zeden, gebruiken en taal. Daarenboven verbitterde de invoering der gehate conscriptie de Belgen in de hoogste mate. De Belgen zijn zeker geen slechte soldaten, maar het denkbeeld om de wapens te moeten voeren voor de onderdrukkers van hun vaderland, voor hen die met hunne godsdienst den spot dreven en overal hunne goddelooze en revolutionaire beginselen met geweld ingang trachtten te doen vinden, was hun onverdragelijk. Vooral in de Kempen (het noorderdeel van België) was de verbittering algemeen; een aantal jongelingen die aan de gehate conscriptie poogden te ontsnappen, vluchtten naar de bosschen, waar zij weldra door anderen gevolgd werden. Spoedig vormden er zich sterke benden die zich wapenden met alles wat hun voor de hand kwam: oude geweren, zeisen, hooivorken en lansen. Vaderlandslievende mannen namen de leiding der beweging op zich en er werd een stelselmatige verdedigingsoorlog tegen de Franschen georganiseerd. De beweging breidde zich spoedig over het geheele noorderdeel van België uit en de hoop herleefde in veler harten. Uit de bosschen schoten de gewapende landlieden te voorschijn, en menige afdeeling der Franschen werd verslagen en in de pan gehakt. Wel leden de Boeren ook gevoelige verliezen en werd zelfs de stad Herenthals, die zij bezet hielden, door de Franschen genomen, bij welke gelegenheid een tachtigtal woningen afbrandden en meer dan 400 personen in de brandende huizen een jammerlijken dood vonden, maar de Kempenaars, bezield door liefde tot hun geboortegrond en de vrijheid, gesard door de wreedheden der Franschen, die uit onedele wraakneming voor den begonnen opstand de weerlooze dorpen verbrandden, bleven overal een woedenden weêrstand bieden. Toen invloedrijke Belgen zich de zaak der Boeren aantrokken en de begonnen beweging tot eene nationale trachtten uit te breiden, nam de opstand voor de Franschen een bedenkelijk karakter aanGa naar voetnoot(1). Alle bosschen wemelden van de gewapende landlieden, die hun bloed en hun leven veil hadden voor de verlossing van het gehate juk hunner onderdrukkers. Zoogenaamde vliegende kolonnes werden door de fransche legerhoofden geformeerd, die de landlieden, de brigands, zooals de Franschen hen minachtend noemden, uit hunne schuilhoeken trachtten op te jagen en de landstreek van de gevaarlijke benden te zuiveren, maar diezelfde brigands maakten het de vliegende kolonnes dikwijls lastig genoeg, en meer dan een dezer trok de bosschen in zonder er weêr uit te komen. Een aanzienlijk Brusselaar, generaal Roumiroir, nam weldra de leiding van den opstand op zich; de verstrooide benden vereenigden zich, en spoedig bevond hij zich aan het hoofd van eenige duizenden wel gebrekkig gewapende, maar met vurige vaderlandsliefde en ontembaren moed bezielde Belgen, die gezworen hadden tot den laatsten droppel van hun bloed te strijden voor de vrijheid van hun godsdienst, hun land en hunne haardsteden. Weldra echter rukte een fransch legerkorps tegen de Belgen, die op ongeveer één uur afstands van de stad Diest gelegerd waren, op; er ontspon zich een heete strijd, en al leden de Belgen zware verliezen tegenover hunne goedgewapende en van kanonnen voorziene vijanden, hunne onstuimige dapperheid behaalde de zegepraal: de Franschen waren genoodzaakt het veld te ruimen en zich in de bosschen terug te trekken. Door dezen eersten gewichtigen bijval aangemoedigd, vatte generaal Roumiroir het plan op om Diest te veroveren, ten einde een vast steunpunt voor zijne operatiën te hebben. Onder den kreet ‘Voor God en Vaderland’ trokken de Belgen tegen de stad op en na een vinnigen strijd gelukte het hun haar binnen te dringen en te bezetten. Deze eerste zegepraal vuurde natuurlijk den moed der Belgen aan, maar maakte tevens de Franschen opmerkzaam op het gevaar, 'twelk hunne heerschappij over België begon te loopen. Het stond te vreezen dat het geheele land het voorbeeld der kloeke bewoners van de Kempen zou volgen; de republikeinen spanden daarom hunne uiterste pogingen in, om den opstand zoo spoedig mogelijk te onderdrukken. Langs alle wegen die naar en door België geleidden, zag men fransche legerafdeelingen zich naar het noorden in beweging zetten: de huzaren uit Parijs, de jagers uit Mentz, de nationale garden uit Rijssel en Douai rukten op Diest aan en spoedig was er rondom de stad een ontzagwekkende legermacht onder generaal Jardon vereenigd en de kleine vesting met hare kloeke verdedigers geheel en al ingesloten. De Belgen in de meer zuidelijke provinciën hadden den tijd niet gehad hunne landgenooten ter hulp te snellen, en de ongelukkige stad bevond zich, zonder hulpmiddelen, omringd door een ijzeren muur die haar steeds nauwer omklemde. Toch gaf generaal Roumiroir den moed niet op; met zijne onverschrokken manschappen deed hij uitval op uitval; vele Franschen vielen onder de verwoede slagen der strijders voor godsdienst en vaderland, maar voor elken republikein die geveld werd, stonden er weldra drie anderen in de plaats. Spoedig werd de toestand der Belgen hopeloos en bleef hun geen andere uitkomst over dan eene laatste en wanhopige poging aan te wenden om door de dichte rijen der belegeraars heen te breken. Op een duisteren nacht zou het plan volvoerd worden; in alle stilte werd er eene brug over de rivier geslagen; men hoopte dat de vijand niets van het plan mocht gewaar worden; alle maatregelen waren genomen: het scheen dat de wanhopige onderneming met een gelukkigen uitslag zou bekroond worden, want reeds was een gedeelte der verdedigers de brug gepasseerd en op het vrije veld, zonder dat in het fransche kamp de gewone nachtelijke rust gestoord scheen, toen plotseling een hevige kanonade schrik, dood en verderf onder de vluchtelingen verspreidde. Dicht vlogen de moordende kogels onder de opeengedrongen rijen der vluchtelingen en tot overmaat van jammer stortte de over de rivier geslagen brug met donderend geweld in en wierp honderden vluchtelingen in den diepen afgrond. Het was een verschrikkelijk oogenblik. In den stroom worstelden de ongelukkigen met den dood en de onzichtbare, maar moordende kogels van het fransche geschut maaiden ter neêr wat zich nog op den oever bevond. Meer dan zevenhonderd ongelukkigen kwamen in dien nacht van verschrikking in het donkere water om of vielen onder het artillerievuur hunner vijanden. Wel gelukte het den meesten te ontsnappen en gelukkig buiten den ijzeren ringmuur der Franschen te komen, maar de kracht van den opstand was gebroken, en al verzamelden zich nogmaals de verstrooide benden, het was te voorzien dat zij niet meer opgewassen zouden zijn tegen de zegepralende republikeinen. Met de kracht der wanhoop hielden zij nochtans den ongelijken strijd vol; generaal Roumiroir verschanste zich in de nabijheid van Hasselt, waar hij door den vijand onder generaal Jardon weldra omsingeld en aangevallen werd. Eene laatste vreeselijke worsteling ving aan; moedig hielden de Belgen stand en meer dan één aanval der Franschen werd afgeslagen; doch van alle kanten te gelijk aangevallen en door de overmacht verpletterd, eindigde het bloedige gevecht in eene volkomen neêrlaag en eene ordelooze vlucht der Belgen; zevenhonderd der | |
[pagina 76]
| |
hunnen vonden op het slagveld den dood en met de algeheele ontbinding hunner legermacht was voorgoed de tegenstand der Boeren gebroken en aan de nationale beweging een einde gemaakt. Eerst zestien jaar later zou het belgische volk van het zoo gehate en knellende juk zijner zuidelijke naburen verlost worden. |
|