De indianen van Amerika.
De ontdekking van Amerika is zeker de grootste en belangwekkendste gebeurtenis welke de geschiedenis heeft aan te wijzen. Terwijl de wereld in dien tijd al meende dat zij uitgeleefd had, en de mensch zich beklemd gevoelde tusschen te enge grenzen, verrees daar plotseling uit de baren eene nieuwe wereld, toegerust met een geheel anderen plantengroei en eene andere cultuur, bevolkt door een geheel andere diersoort, bewoond door een geheel ander menschengeslacht dan die de verschrikte zeevaarders waar ook elders aanschouwd hadden. Wel moet het eene wondere gewaarwording zijn geweest waarmede de gezellen van Columbus voor het eerst de stranden van Amerika betraden. Dat zand, waar zij voor het eerst hunne voeten indrukten, was nog versch als pas gevallen sneeuw van iederen vreemden indruk; nog nooit hadden de golven zulke gevaarten aanschouwd als thans haren schoot openscheurden, en de schitterende vogels, zich wiegelend op de takken der bananen en broodbootuen, giggelden hunne nieuwsgierigheid uit bij het zien van die vreemde, geharnaste mannen die daar met den donder aanrukten en overal waar zij den voet zetten, het land in bezit namen, in naam van Hunne Majesteiten Ferdinand en Isabella.
Het was als een droom, als een fabel, en wij kunnen ons begrijpen welk een overweldigenden indruk het op Europa maakte, toen de mare rondging, dat er een nieuwe wereld ontdekt was. Het was een gevoel vol twijfel, vol angstige ontsteltenis, alsof hier eene heiligschennis gepleegd was, alsof iets, wat voorbestemd was voor eeuwig onbekend te blijven, door eene stoute menschenhand eensklaps aan het licht was gebracht. Toen men zekerheid bekomen had, dat het geen droom was, toen men de bewijzen, hoe waarachtig en wezenlijk alles was, uit de vreemde landen zelfs meêbracht, maakte het gevoel van twijfel plaats voor dat der nieuwsgierigheid, en de wereld werd aangegrepen door een onweêrstaanbaren drang, om met eigen oogen te zien wat men tot nog toe nauwelijks had kunnen gelooven. Deze drang werd nog door andere gevoelens aangevuurd. Het gerucht liep - en reeds waren schepen met gouden staven geland - dat met de ontdekking van Amerika ook de steen der wijzen gevonden was - dat het land een enkele goudmijn was, en dat wie den moed had zich voor die verre oorden ia te schepen, zeker was van als een schatrijk man terug te keeren. Daarbij kwam de zucht tot het avontuurlijke, tot het geheel onbekende, de vijftiende eeuw in zoo hooge mate eigen, en die zoowel ouden als jongen lust deed scheppen in alles wat gewaagd was, in alles waaraan gevaren verbonden waren. Het nieuw ontdekte land werd dus overstroomd door een zwerm avonturiers die in geen enkel opzicht de bloem der europeesche bevolking vertegenwoordigden. De eenige aandrijving van de meesten was in den kortst mogelijken tijd goud genoeg bijeen te zamelen en dan naar Europa terug te keeren. Over de rampzalige bewoners brachten zij dood en ongeluk, moord en verwoesting; toch stonden deze ruwe benden, die geen ander gevoel hadden dan gouddorst, elkander als bondgenooten ter zijde en reeds toen werd de eerste hand gelegd aan de uitroeiing eener bevolking, welke thans nog slechts de krachtige hand der amerikaansche regeering vordert om een voldongen feit te zijn.
Hier is het de plaats, een en ander te zeggen over het menschenras dat ten tijde van Columbus Amerika bewoonde en thans nog slechts voortleeft in sommige stammen, waarvan de oorlogzuchtigste, als de Sioux, nog altijd den grond betwisten aan de vreemde overheerschers.
Over dit menschenras en zijne afstamming is door de geleerden reeds veel geschreven, zonder dat men nog volkomen zekerheid heeft gekregen. Sommigen vermoeden dat Amerika vroeger tot Azië behoord heeft. Een der vulkanische omwentelingen, waarvan de sporen in de aardlagen als anderszins nog zichtbaar zijn, zou deze twee werelddeelen van elkander hebben losgescheurd, zoodat de bewoners van Azië en Amerika oorspronkelijk tot één menschenras behoorden.
Het waren onbeschaafde maar vriendelijke en zachtaardige menschen waarmede Columbus en zijne gezellen het eerst kennis maakten op het eerste veld hunner ontdekking, San-Salvador. Rood, in de nuanceering van brons overgaande, was de kleur hunner huid, en hunne vreedzame geaardheid had veel overeenkomst met die der Hindoes. Op zijn verdere tochten de Caraïbische Zee binnendringende, vond hij een ander menschensoort, oneindig wilder en ruwer, waarvan sommige stammen zelfs menschenvleesch tot hun ontbijt en middagmaal gebruikten en kannibalen genoemd werden.
Het was echter slechts aan zijne opvolgers voorbestemd het eigenlijke Amerika te ontdekken. Pizarro en Cortes waren de eersten die ons het vasteland van Amerika ontsloten en door de verovering van Mexico en Peru den eersten grondslag legden tot geheele verovering van het nieuw ontdekte werelddeel. De Azteken, de bewoners van Mexico, waren een volk dat reeds een aanzienlijken trap van beschaving bereikt had, zooals nog blijkt uit sommige overblijfselen hunner bouwkunst, welke veel overeenkomst heeft met die der Egyptenaren, waarom men dit volk ook de Egyptenaren der nieuwe wereld genoemd heeft.