Geillustreerd nieuws.
Inhoud.
Kardinaal Antonelli. - Eene ontploffing van granaten te Madrid. - De jongste presidentsverkiezing in de Vereenigde-Staten. - De invoer van paarden in Nieuw-Holland. - Chrlstine Nïlsson.
‘Tot in den dood!’ Die heilige eed gezworen,
Toen Pius met den purpren vorstenhoed
Uw schedel kroonde, is ingelost; wij hooren
Die levensleuze en ook dien stervensgroet.
Aldus vangt De Tijd in haar nommer van donderdag den 9 dezer maand een gevoelvolle dichterlijke ontboezeming aan, gewijd aan de nagedachtenis van den diep betreurden overledene, kardinaal Antonelli.
‘Tot in den dood!’ Ja, tot in den dood was de groote kerkvoogd, de bekwame staatsman, de trouwe dienaar gehecht aan zijn Paus en koning, Pius IX. Tot in den dood! Dertig jaren lang stond de ievervolle kardinaal den grooten Paus ter zijde, hem dienende met raad en daad, voor hem en voor het heil der Kerk zijne rust, zijne gezondheid, ieder oogenblik zijns levens opofferende.
Is de Paus, die sedert dertig jaren op den Stoel van Petrus zetelt, eene buitengewone verschijning in de rij der Pausen, hetzelfde mag men zeggen van den beroemden kardinaal en minister, die ruim veertien dagen geleden wel niet onverwacht, maar toch nog altijd te vroeg van het aardsche tooneel is afgeroepen, en aan het lijdende hart van Pius ontrukt werd, wiens trouwste raadgever en rechterhand hij was.
Wij geven hier geene schets van zijn leven: de dagbladen van allerlei kleur en richting hebben zich onmiddellijk nadat het bericht van zijn overlijden door de telegraaf naar alle hoeken der wereld verspreid was, met die taak belast. Daarenboven, de levensbeschrijving van den beroemden doode zou de geschiedenis moeten bevatten van het Pausschap der laatste dertig jaren, want zijne persoonlijkheid - en welk eene persoonlijkheid! - ging om zoo te spreken, geheel en al op in het leven van zijn grooten meester, in het lijden en strijden der Kerk, waarvan hij een der sterkste steunpilaren en tevens een der getrouwste zonen was. Om zulk eene geschiedenis te schrijven, ontbreken hier gelegenheid en ruimte. Wij wilden er slechts op wijzen hoe het lijden van den Heiligen Vader, het lijden der Kerk vereenzelvigd was met zijn lijden, en hoe zijn hart den terugslag gevoelde van elke wonde zijn meester toegebracht. Overigens hij begeerde niet anders. Onwankelbaar gehecht aan de Kerk, wilde hij met en voor haar strijden en daardoor met en voor den Paus, die het zichtbaar hoofd der Kerk is. Zulk een strijd - een strijd tegen revolutie en ongeloof - met de wapenen des geloofs, van het gezond verstand en een hooge staatsmanswijsheid, was een man als kardinaal Antonelli waardig, en met recht mag de dichter hem toeroepen:
. . . . . . . . . .al hadt gij zwaar geleden,
Gij hadt uw kracht niet aan een droom verspeeld.
Maar het grootsche doel van den strijd kon niet verhinderen, dat het vrome hart van den grooten kampvechter voor godsdienst, waarheid en recht voortdurend door namelooze bitterheid en smart overstroomd werd, bij het aanschouwen van de zegepraal der goddeloosheid en der revolutie, bij het zien van het wee, waarmede vermetele vijanden of ondankbare kinderen de ziel van den plaatsbekleeder van Christus op aarde vervulden.
Geen heeft gezien hoe soms dat harte trilde,
Geen heeft gehoord, hoe 't klagend heeft geschreid,
Slechts de eigen traan het brandend dorsten stilde
Naar den triumf van Gods gerechtigheid.
. . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
En iedere dag bracht nieuwe folteringen,
En 't helder oog zag bij het stormgedruisch
Den duistren nacht steeds nader, nader dringen,
Geen zonne blonk, geen sterre - alleen het kruis.
Zoo schildert de dichter ons het lijden van den grooten kardinaal; maar drie hemelgaven bleven den vromen belijder bij:
Daar is 't geloof dat op de golven wandelt,
Daar is de hoop die tegen hope hoopt.
De liefde, die in levensdaden handelt
In 't eigen bloed ter eeuwigheid gedoopt.
God heeft in zijne aanbiddelijke raadsbesluiten niet gewild, dat kardinaal Antonelli de zegepraal der Kerk, waaraan hij elken dag van zijn leven, al zijn talenten en krachten wijdde, hier op aarde zou aanschouwen, maar zijn werken en streven zijn gewis niet vruchteloos geweest: ze zullen het zaad zijn van den boom onder welks schaduw de Kerk en het Pausschap eenmaal een nieuw tijdperk van bloei en vrijheid zullen te gemoet gaan.
Ten slotto nog eenige korte bijzonderheden uit het leven van den betreurden overledene:
Zijne Eminentie Giacomo Antonelli, kardinaaldiaken, werd den 2. April 1806 te Sonino in de provincie Frosinone (Kerkelijke Staat) geboren. Zijn vader behoorde tot een aanzienlijke familie, en werd zelfs door Paus Gregorius XVI tot den gravenstand verheven. Reeds op jeugdigen leeftijd naar Rome gezonden, maakte Giacomo Antonelli er snelle vorderingen in alle takken der wetenschap, was op 21jarigen leeftijd doctor in het burgerlijke en kanonieke recht en werd drie jaar later, na een schitterend examen, als lid der geestelijke rechtbank aangenomen. Later wist hij als pauselijk delegaat in de legatiën de revolutionaire aanslagen van Lodewijk Napoleon (later Napoleon III) en diens broeder te verijdelen, waarna Gregorius XVI hem tot secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandsche Zaken en later tot minister van Financiën benoemde.
Kort na de verheffing van Pius IX op den pauselijken Stoel, schonk deze Paus aan Antonelli den kardinaalshoed (1847) en verhief hem tot president der Consulta.
In den beginne door de revolutionairen gevleid en toegejuicht, zagen deze echter spoedig in, dat de nieuwe kardinaal, weldra tot president van den ministerraad benoemd, de man niet was om hunne booze bedoelingen en plannen in de hand te werken, en toen zij van den Paus met geweld allerlei concessiën poogden af te dwingen, wist kardinaal Antonelli hem te overreden Rome, waar zijne vrijheid en zijn leven gevaar liepen, te verlaten en te Gaëta eene veilige schuilplaats te zoeken; het was echter weder het werk van den toenmaals reeds groot geworden staatsman, dat de fransche Regeering tusschenbeide kwam en het fransche leger den 3. Juli 1849 Rome binnentrok. Kort daarna keerde Pius IX, en met hem kardinaal Antonelli, weêr in zegepraal en onder het gejuich van het goedgezinde romeinsche volk de stad der zeven heuvelen binnen.
Sedert dien tijd heeft de kardinaal tot aan zijn dood als staats-secretaris de leiding der staatszaken te Rome gevoerd en daarbij bewijs gegeven van eene staatsmanswijsheid en doorzicht, waarop al de pogingen der verdorven europeesche diplomatie schipbreuk leden. Hij heeft al de wereldschokkende gebeurtenissen bijgewoond en er een werkdadig aandeel in genomen waarvan Europa en in het bijzonder het italiaansche schiereiland in de laatste vijf en twintig jaar getuigen waren. Tot op het laatste oogenblik heeft hij den strijd tegen de ongerechtigheid en den leugen volgehouden, en hoe ook verzwakt naar het lichaam, zijn geest bleef steeds helder tot zijn jongsten snik.
Met den zegen van zijn grooten meester voorzien, overleed hij den 6 dezer, 's morgens te 7 uur, aan de kwaal die hem reeds jarenlang de vreeselijkste smarten veroorzaakte - de jicht.
Donderdag 9 dezer is het stoffelijk overschot van den geliefden ontslapene plechtig op het San-Lorenzo-kerkhof in het familiegraf bijgezet.
De ontploffing op onze gravure voorgesteld, had den 26 october op het plein San-Gil te Madrid plaats, pen caissonwagen van de derde batterij, vierde regiment bergartillerie, gevuld met granaten, bevond zich namelijk op het genoemde plein met de noodige manschappen om hem te begeleiden, toen de ontploffing plaats had, de wagen met een verschrikkelijken slag uit elkander sprong en de granaatscherven langs alle zijden heengeslingerd werden. De schok was zoo hevig, dat alle ramen van de huizen op het plein werden verbrijzeld, terwijl drie soldaten op den slag gedood en een 16tal andere personen ernstig gekwetst werden.
Er is natuurlijk een streng onderzoek naar de oorzaak van het betreurenswaardige onheil ingesteld, maar tot nog toe heeft men niet kunnen ontdekken of de ontploffing aan misdadig opzet dan wel aan een ongeluk te wijten is.
De zoo woelige, zooveel gerucht makende verkiezing van een president van de republiek der Vereenigde-Staten is afgeloopen. Zulk eene verkiezing heeft om de vier jaren plaats; zij geschiedt niet rechtstreeks, maar het stemgerechtigde volk - waartoe ook de negers behooren - kiest de zoogenaamde presidental-electors, wier aantal 369 bedraagt en die op hunne beurt de definitieve verkiezing van den president regelen. Daar deze echter gewoonlijk stemmen naar den wensch van hunne kiezers, is alleen de eerste, de volksverkiezing, van belang, dewijl zij in de hoogste mate de driften der Amerikanen opwekt.
Deze verkiezing heeft den 7 dezer maand in de Vereenigde-Staten plaats gehad. Maar hoewel wij, Europeanen, begrijpen kunnen dat de verkiezing van een president, als het hoofd van den staat, van overgroot gewicht is, kunnen wij ons echter onmogelijk een denkbeeld maken van de koortsachtige opgewondenheid, van het soort van politiek delirium waarin de Yankees reeds maanden vóór den grooten dag vervallen.
De Amerikanen bezitten het talent, ik zeide bijna het genie, voor geruchtmakende politieke demonstratiën: reeds maanden vóór de verkiezing wordt op de meetings en in de clubs, in dagbladen en brochures op de groote trom geklopt, wordt door redenaars en schrijvers hun kandidaat bewierookt, tot in de wolken verheven, als vergood, terwijl de kandidaat der tegenpartij aangerand en door het slijk gesleurd wordt. De presidentsverkiezing met hare kansen, berekeningen en gevolgen is wekenlang aan de orde van den dag, en men hoort dan op de straten, in de herbergen en zelfs in de particuliere woningen bijna van niets anders spreken. Er worden weddenschappen aangegaan vóór of tegen dezen of dien kandidaat; de ambtenaren der regeering en andere belanghebbenden bidden, smeeken, bezweren of bedreigen de bevolking, zwarte en blanke, toch te stemmen voor den kandidaat der regeeringspartij, alsof het heil van het land er van afhing. Dit is overigens niet te verwonderen: bij het optreden van een nieuwen president uit de tegenpartij worden de ambtenaren der oude partij op non-activiteit gezet tot de alsdan bovendrijvende partij opnieuw door de andere verdrongen wordt. Dit alles te samen genomen maakt, dat de strijd tusschen de beide groote partijen, de democratische of behoudende en de republikeinsche of liberale partij, dan ook recht levendig en driftig is. Lang vóór de beslissende dag daar was, hoorde men op volksvergaderingen en in de clubs bijna niets anders dan de vraag: ‘Zijt gij voor Hayes of voor Tilden?’ Naarmate het antwoord klonk, werd men een redder der republiek genoemd of voor een landverrader uitgescholden. Hayes en Tilden waren namelijk de beide kandidaten voor den presidentszetel, - de eerste van de republikeinsche, de laatste van de democratische partij.
Vooral ditmaal hield de verkiezing de aandacht van elken Amerikaan in hooge mate gespannen, omdat de kansen bijna gelijk stonden, waardoor natuurlijk de strijd des te heviger zou zijn. En inderdaad, niet alleen met de stembiljetten heeft men elkander bevochten, maar op meer dan eene plaats, o.a. te Charleston, is het tot geweld gekomen en zijn er dooden en gewonden gevallen als martelaars hunner politieke verkiezingsovertuiging.
Op onze gravure zien wij de nieuwsgierige menigte het bureau van een dagblad te New-York als bestormen, om den uitslag der verkiezing te weten te komen; doch daar de kans tusschen de beide kandidaten, Tilden en Hayes,