gevoerd worden; want het was buiten kwestie dat de nieuwe uitvinding het eerst zou aangewend worden, om in de donkere nachten de straten der steden te verlichten, waar tot nu in weêrwil der gloeiende nagels een egyptische duisternis heerschte.
Het is nu ruim driekwart eeuw geleden, dat de uitvinding van het lichtgas de wereld in opspraak bracht en sedert het verloop van dien tijd bestaat er bijna geene stad en maar weinig dorpen welke geen gasfabriek bezitten.
Te voren is reeds gezegd dat Murdoch de uitvinder was van het gas, dit is echter niet heel juist, want reeds in 1646 werd door Clayton opgemerkt, dat men uit steenkolen door verwarming een brandbaar gas verkrijgt. Murdoch gelukte er in het op de verlichting toe te passen en in Duitschland volgde hem Lampadius, in Frankrijk Lebon.
Laatstgenoemde wilde het uit hout ontwikkelen en hij gelukte daar ook in, doch dewijl daartoe te veel hout noodig was, en het houtgas een flauw licht gaf, vond het geen bijval.
In 1798 brandde de eerste gas in de spinnerij van Boulton en Walt te Londen en reeds twintig jaren later vond men in de meeste winkels en in sommige straten gasverlichting.
Het nieuwe licht verspreidde zich nu met eene snelheid, zijn naamgenoot uit de natuur waardig, over geheel Europa, en op het oogenblik vindt men het bijna overal.
Het spreekt van zelf dat toen eenmaal de uitvinding daar was, er door verschillende geleerden pogingen werden aangewend om ze te verbeteren, of liever om uit andere producten, welke goedkooper waren, dezelfde resultaten te verkrijgen.
Boven spraken wij reeds van de houtproef van Lebon en na hem kwam men voor den dag met turfgas, watergas, oliegas, harsgas, gas van bitumineusen (harsachtigen) leisteen, zelfs trachtte men gas te maken uit afval van verschillenden aard, zooals plantenvezels, suikerwortels, houtkrullen, met gas van zeepsop inclus.
Alle genoemde proeven gelukten, wel is waar, doch niet een welke met de steenkolengas kon vergeleken worden, zoowel wat gemakkelijkheid van bereiding, als wat de kwaliteit van de gas zelf aangaat.
Rekenmeesters hebben uitgecijferd, dat uit een halven hectoliter steenkolen eene hoeveelheid gas kan bereid worden, voldoende om eene lamp 250 of 5 lampen 50 uur te doen branden.
Hetgeen er van de bewerking overblijft, wat men bij een anderen arbeid afval noemt, verdient bij de bereiding van gas in 't geheel dien naam niet, ten minste als men aan het woord afval de beteekenis geeft, in de wandeling daaraan gegeven, iets wat niet veel waarde heeft.
Als eerste product noemen wij daarvan de coaks, de uitgebrande steenkolen, die nog een uitmuntende dienst kunnen doen; ten bewijze daarvan, dat men in de gasfabrieken maar hoogst zelden een grooten voorraad coaks aantreft, begeerig als velen zijn, ter oorzake van de goedkoopte dier kolen, ze nog eens in hunne kachels te exploiteeren.
Verder krijgt men door distilleering der kolen teer en ammoniac, beide stoffen welke insgelijks hunne waarde hebben, zoodat het gas, in weerwil van den hoogen prijs, dien men op sommige plaatsen daarvoor vordert, niet op veel meer te staan komt, dan de arbeid die er aan besteed wordt om hem te verkrijgen en de renten van het kapitaal dat men heeft moeten uitgeven aan de fabrieken voor de noodige toestellen.