Geillustreerd nieuws.
Inhoud.
Holland op zijn Smalst. - In het hooge Noorden. - De Engelsche Noordpool-expeditie. - De Onthulling van het standbeeld van prinses Hendrik der Nederlanden te Luxemburg. - De Commissaris-generaal der parijsche Wereldtentoonstelling. - De laatste gevechten in Servië en de wapenstilstand.
Reeds Napoleon I zag de noodzakelijkheid in om voor Amsterdam een nieuwen weg naar zee te banen. De oude weg, over het Pampus door de Zuiderzee, was bijna geheel verzand, en bovendien zoo kostbaar en moeielijk, dat de Amsterdamsche handel, reeds door de tijdsomstandigheden zoo gedrukt, gevaar liep van geheel van de Noordzee te worden afgesloten.
Willem I, die het land in zulk een jammerlijken toestand terugvond, moest er natuurlijk alles aan gelegen zijn, om den gezonken welstand op alle mogelijke wijzen weer op te heffen en zijn eerste zorg was mitsdien voor Amsterdam. Al kon hij het reusachtig plan, waarvan Napoleon reeds zwanger ging en dat nu, dank zij de veerkracht en volharding der Kanaal-Maatschappij, een feit is geworden, niet volvoeren, toch schafte hij raad en wist hij, al was het maar tijdelijk, de kwaal te verhelpen, welke den handel van Amsterdam dreigde ten gronde te richten. Den 1 november jl. was het juist vijftig jaar geleden, dat men ook een openingsfeest vierde, namelijk de opening van het groote Noord-Hollandsche kanaal, op last van Willem I gegraven. Spoedig echter zou het blijken, dat het aangebrachte hulpmiddel slechts tijdelijk was en dat er andere krachten in het werk moesten gesteld worden, wilde men den amsterdamschen handel voor de toekomst waarborgen. Bij de immer grootere uitbreiding welke de toepassing der stoomkracht op de stoomvaart kreeg, bleek het kanaal niet langer dienstig te kunnen zijn; de groote stoomschepen konden zich niet gemakkelijk genoeg tusschen die bochtige oevers bewegen en men begon de noodzakelijkheid in te zien, om tot meer afdoende maatregelen zijn toevlucht te nemen. Alstoen trad het plan van eene directe verbinding van het IJ met de Noordzee op den voorgrond; door het gemeentebestuur van Amsterdam werd eene commissie benoemd, welke een onderzoek in loco instelde omtrent de mogelijkheid eener directe verbinding. De adviezen welke de commissie uitbracht, waren gunstig voor het plan. Maar al werd de mogelijkheid van eene verbinding geconstateerd, er zou echter nog een aantal jaren verloopen, voordat men voor het eerst de schup in den grond zou steken.
Het kan natuurlijk ons plan niet zijn, de geschiedenis der Kanaal-Maatschappij te beschrijven: de schijnbaar onoverkomelijke bezwaren waarmeê zij heeft te worstelen gehad, de tegenwerking welke zij bij velen in den lande ondervond, den geldnood die het geheele plan in duigen dreigde te werpen. Die de redevoering, welke de heer Jitta, president der Kanaal-Maatschappij, bij de opening van het Kanaal heeft gehouden, in de dagbladen gelezen heeft, kan zich een denkbeeld maken van de duizenden moeielijkheheden welke het doorvoeren van het plan in den weg hebben gestaan. Maar zijne voorstanders waren in taaiheid van geduld en ijzeren volharding de grootsche onderneming waardig, waaraan zij zich zoo veel lieten gelegen liggen. Eindelijk werd een voorstel, dienaangaande ingediend door de ministers Thorbecke en Betz, door de Kamers aangenomen. Nederland zou twee nieuwe waterwegen rijk worden, een voor Rotterdam en een voor Amsterdam; het was voornamelijk op aandrang van Zijne Majesteit den koning, dat de Tweede Kamer op 13 december 1862 en de Eerste op 23 januari 1863 hare toestemming schonken aan het plan. Het was echter eerst in 1865 dat men de hand aan het werk sloeg.
Elf jaar heeft het dus geduurd eer dit reuzenwerk tot stand kwam. Dit is zeker een kort tijdverloop, wanneer men het grootsche van de onderneming in aanmerking neemt, maar wij leven in een tijd van stoom, en de piramiden welke het tegenwoordig geslacht opricht, zijn niet meer het werk van eeuwen maar van jaren. Amsterdam is dus eene stad aan de Noordzee geworden, en men kan zeggen, dat het feest dat zij den 1 november gevierd heeft, een bruiloftsfeest geweest is. Evenals de doge van Venetië ieder jaar met de zee trouwde en als zinnebeeld daarvan een gouden ring in zee wierp, zoo heeft ook Amsterdam bij het laatste feest een verbond voor het leven met de Noordzee gesloten. Niet meer door de ondiepe en drassige Zuiderzee, niet meer door het onbruikbaar geworden kanaal zullen de producten van Oost en West Amsterdam in den schoot gevoerd worden, de handelsvloten zullen direct van de Noordzee in het IJ kunnen zeilen: de schup heeft den afstand vernietigd welke deze twee wateren van elkander scheidde.
Wel had Amsterdam recht, feest te vieren en hare blijdschap over het tot stand komen van eene voor hare toekomst zoo gewichtige onderneming op eene nadrukkelijke en luidruchtige wijze aan den dag te leggen. Wel had de amsterdamsche stedemaagd het recht, zich het hoofd met nieuwe bloemen te omkransen en zich over te geven aan al de begoochelingen, welke het nu zoo hoopvol verschiet voor haar opent. Alle slagboomen, welke tot nu toe de uitbreiding van den amsterdamschen handel in den weg stonden, zijn opgeruimd; het stalen harnas is gebroken en nu geldt nog maar de wil om weêr dezelfde wereldstad te worden als voorheen.
Nu dienen wij tot slot nog een enkel woord te spreken over het feest zelf. Wij behoeven niet te zeggen dat niet alleen de regeering des lands, zoowel de koning als de ministers, maar ook alles wat uitsteekt op gebied van handel en nijverheid op dit feest vertegenwoordigd was. Het feestterrein lag aan zee; voor de Noordzee-sluizen had men eene overdekte tribune opgeslagen, van waar men den blik vrij had over het geheele Kanaal.
De koning zelf opende de vaart, door het eerst op de Stad Breda van de Noordzee uit het Kanaal in te stoomen. Behalve de koning bevonden zich van de hooge personages nog aan boord: de commissaris des konings van Noord-Holland, de burgemeester van Amsterdam, de directie der Kanaal-Maatschappij en een aantal anderen. Bij het aan wal stappen werd de koning begroet door Amstels-Mannenkoor, dat eene toepasselijke feestcantate aanhief van Richard Hol, op woorden van Hofdijk.
Daarna beklom de heer Jitta, president der Kanaal-Maatschappij, het spreekgestoelte en beschreef in breede en krachtige trekken de geschiedenis der Maatschappij.
De directie had er echter op gerekend, dat de zeelucht hongerig maakt en in het Paleis voor Volksvlijt tafels doen gereed brengen, om 300 gasten te voeden. Het diner, dat volgens sommigen de directie meer dan 10.000 gulden moet gekost hebben, had plaats onder de gebruikelijke toasten. Afwisselend voerde men het woord. Na den heer Jitta sprak de fransche gezant, de heer Target; na Target de heer Hendrichs, na den heer Hendrichs de heer Clerck, die op zijn beurt beantwoord werd door den heer Heemskerk, minister van Binnenlandsche Zaken.
De heer Alberdingk Thijm droeg een berijmden toast voor, welke de schoonste tafel welsprekendheid geheel en al in de schaduw stelde.
Wat in vroeger eeuwen voor den mensch een gesloten boek was, begint zich nu klaar en duidelijk aan zijn oog te ontvouwen. De natuur, dat groote boek der schepping, wordt in onze dagen in hare geheimste schuilhoeken bespied en de verborgenheden en raadselen van het heelal worden ontcijferd en toonen dagelijks meer de grootheid en almacht van den God, die hemel en aarde uit het niet te voorschijn riep.
In den schoot der aarde, in den afgrond der zee, boven lucht en wolken weet de mensch door te dringen. Het verre zuiden, het raadselachtige noorden worden bezocht en doorkruist, en de wetenschap weet dagelijks nieuwe natuurwonderen aan te wijzen, nieuwe gezichtspunten voor den natuuronderzoeker te openen.
Voor enkele eeuwen was vooral het onbekende zuiden het oord waarop de oogen van de zeevaarders dier dagen zich vestigden, maar sedert de Portugeezen den weg naar Indië geopend hebben, sedert de Hollanders Oceanië ontdekten en de Engelschen de zuidelijke zeeën in alle richtingen doorkruisten, sedert het zuiden geen gesloten boek meer voor den mensch was, richtte men den blik weêr meer naar het noorden. Want ook dit gebied had zijne raadselen en geheimenissen, en had men vroeger bij de zeetochten naar het zuiden op denkbeeldige hinderpalen gestooten, en had slechts de verbeelding die zeeën met vurige monsters en vreemde gedrochten bevolkt, in de noordelijke zeeën bestonden die schier onoverkomelijke bezwaren in wezenlijkheid en had de roekelooze zeevaarder met tallooze inderdaad bestaande hinderpalen en gevaren te kampen. Maar juist het bestaan dier gevaren was een aandrijving om ze nader te leeren kennen en zoo mogelijk te boven te komen. Kloeke, onverschrokken zeevaarders, zooals Mulgrave, Parry, Ross, Franklin en Kane zeilden met hunne schepen naar het hooge noorden om den grimmigen wintervorst in zijn eigen gebied te trotseeren en den sluier op te lichten, welke over de raadselachtige poolstreken hangt, nadat reeds bijna 300 jaren geleden de nederlandsche zeelieden Heemskerk en Barends daartoe een krachtige poging beproefd hadden.
De barsche winterkoning, wiens troon aan den Noordpool gevestigd is, was echter naieverig op zijn gebied, en schijnt de vreemde indringers van zijne grenzen verwijderd te willen houden. Zijn rijk is door ondoordringbare nevels en een zwarten nacht omringd, voor wier duisternis zelfs de stoutste zou moeten terugdeinzen. Hij heeft zich verschanst in eene schier onneembare vesting van ijzerharde ijsmassa's, en de kristallen muren, door bolwerken en wachttorens van ontzaglijke ijsbergen versterkt, schijnen alle menschelijke macht te trotseeren. Waar de zee elders bezaaid is met rotsen en klippen, waarop de schepen zich te pletteren stooten, zendt de wintervorst hun in het noorden drijvende rotsen te gemoet in den vorm van ijsblokken en ijsvelden, die zich aan de vaartuigen vastklampen, ze verbrijzelen of onbeweeglijk tusschen hunne ondoorbreekbare massa's vastschroeven. Dan weêr ontketent de winterkoning de ijzige winden, die, vergezeld van sneeuw- en hageljacht, den indringer scherp tegenwaaien en het bloed in de aderen doen verstijven.
Toch heeft het hooge noorden ook zijne eigenaardige schoonheden en romantische gezichtspunten. De verschrikkelijke ijsvelden zelven met hunne phantastische bergen en dalen van helderwit kristal, door het zilveren maanlicht beschenen of bloedrood geverfd door de tintelende en flikkerende stralen van het noorderlicht, de lange dag in den zomer, wanneer de zon gedurende verscheidene weken onverpoosd boven den gezichteinder blijft schijnen, het vreemdsoortig gezicht der bijzonnen en kringen in de lucht, dat alles moet op het gemoed van den zeevaarder een diepen indruk teweegbrengen.
Verschillende landen, zooals Rusland, Oostenrijk en Frankrijk, hebben indertijd zoogenaamde Noordpool-expeditiën uitgerust, om te beproeven den Noordpool te bereiken, doch geen enkele natie heeft zich op dat gebied meer onderscheiden dan Engeland, dat reeds meer dan één harer dappere scheepskapiteins op de besneeuwde ijsvelden of in de omstuimige golven van de noordelijke zeeën gelaten heeft.
Van de laatste expeditie door Engeland uitgerust en waarvan de voorloopige resultaten thans bekend zijn geworden, zullen wij eenige nadere bijzonderheden meêdeelen, terwijl wij naar aanleiding er van twee gravures geven, de eene de stoomboot Alert in de Poolzee voorstellende, en de andere eene ontmoeting van een gedeelte der bemanning met de zoo geduchte witte of ijsberen.
Bijna achttien maanden geleden staken twee engelsche stoomschepen, de Alert en de Discovery, van al de noodige werktuigen en levensmiddelen voorzien, in zee. De beide vaartuigen zouden de Poolzeeën bezoeken, zooveel mogelijk inlichtingen verzamelen omtrent den toestand van het land en de zee in het hooge noorden, en alle mogelijke pogingen aanwenden om den Noordpool te bereiken.
Dit laatste vooral was het voorname doel