De spelen der dieren.
Het is een kenmerk van alle levende schepsels, dat zij naar oogenblikken zoeken om zich ongestoord en onbekommerd aan het vermaak over te geven; wij hoeven slechts een blik op het dierenrijk te werpen, om daarvan overtuigd te worden. Nemen wij eerst de dieren die wij van nabij kennen.
Zie die jonge kat daar in den zonneschijn zitten. Haar oogen gaan rechts en links, want zij zoekt iets waarmeê zij zich vermaken kan. Daar krijgt zij eenen bol in 't oog en het spel begint. Met één sprong is zij bij het voorwerp harer speelzucht, een stoot!..... en voort rolt de bol. De rug wordt gebogen, de staart sabelvormig gekromd, en met de sierlijkste sprongen op den bol jacht gemaakt. Het is haar echter niet te doen om den bol te vatten, want nauwelijks heeft zij hem bereikt of..... een slag met haren poot, een zwaai met haren staart - en hetzelfde spel begint opnieuw.
Eensklaps staat zij stil. Onder haar kluchtige luchtsprongen heeft zij haar eigen staart in het oog gekregen, en dezen te vatten zal nu haar doel zijn. Zie haar daar in een cirkel rondloopen en den gestrekten staart naloopen, die zich natuurlijk niet wil laten vangen. Hoe meer zij zich echter vermoeit, hoe sneller en stouter hare luchtsprongen worden, des te sneller wijkt haar doel. Zij springt en raakt op het laatst in eene soort van bedwelmende vervoering, niet zoozeer om het doel te bereiken, als om zich met haar eigen spel te vermaken.
Inderdaad, zij heeft pleizier en haar spel houdt aan, tot zij te vermoeid is om het voort te zetten, of totdat zij door het gezicht van iets anders daarvan afgetrokken wordt.
Een troep jonge honden levert eeft niet minder vermakelijk gezicht op. Allerlei sprongen en slimme aanslagen worden beproefd. Nu eens plaatsen de kampvechters zich in eene hinderlaag, dan weêr schijnen zij elkaar aan te vallen; nu eens springen en rollen zij over elkander heen, dan weêr neemt de overwonnene de vlucht en bedient zich daarbij van een nieuwe, verrassende list; zij stellen zich aan als een troep komedianten en maken de zonderlingste gebaren, en eensklaps neemt het dartele spel een wending die niemand had kunnen verwachten. Er schijnt een ernstig gevecht te zullen ontstaan, doch men bedriegt zich: 't is alles slechts spel, en zoo gaat dat voort tot in het oneindige.
Ook grootere dieren, als geiten, kalveren en veulens hebben hunnespelen. Wedloopen, bokkensprongen en tuimelingen worden begonnen en uitgevoerd met eene behendigheid, welke men niet aan die dieren zou toeschrijven.
Slechts weinigen is het mogen gelukken de spelen der gemzen na te gaan, doch de verhalen die daarvan in omloop zijn, zouden iemand den lust geven om de steile Alpen te beklimmen, om van zulk tooneel getuige te zijn.
De stoute en sierlijke sprongen die daar over de breedste diepten gewaagd worden, het spiegelgevecht met de horens, het bliksemsnel vluchten en even snel terugkeeren, om de tegenpartij te verrassen, dat alles moet betooverend zijn, en meer dan één jager heeft den kogel in zijn geweer teruggehouden, om dat spel op zijn gemak te kunnen nagaan.
De visschen, biën en insecten zijn niet minder verzot op spelen, en al kan men ze dan ook minder goed nagaan, het is toch duidelijk te zien, dat het bewegen in een bepaalde maat en regelmatige figuren niets anders dan spelen zijn.
De spelen der vogels zijn genoeg bekend. Als een voorbeeld daarvan halen wij hier eene schets aan van den natuurkundige Robert Schomburgh, die den zonderlingen dans der rotshaantjes van Guyana, in de volgende woorden verhaalt:
Juist vernamen. wij op eenigen afstand de tjilpende tonen der rotshaantjes, en mijne gidsen wekten mij, om met hen voorzichtig naar de vergaderplaats der dansende vogels te komen. Wij zagen op eene plaats, die eene middellijn had van vier tot vijf voet en die tevens effen en van gras ontbloot was, een der vogels met sierlijke bewegingen rondhuppelen, terwijl de overigen als bewonderende toeschouwers zich er om heen hadden geplaatst.
Nu eens spreidde hij zijne vleugels uit, wierp den kop in den nek en pronkte, evenals een pauw, met zijnen staart, dan weêr stapte hij fier in het rond en sloeg de klauwen in den grond. Dit alles geschiedde onder gestadig huppelen, totdat hij, vermoeid en uitgeput, een eigenaardigen toon deed hooren en een andere vogel zijne plaats innam.
‘Zoo traden er drie na elkander op het tooneel en begaven zich, telkens met een trotsch gevoel van ingenomenheid met zich zelven, weêr in den kring der overigen, die zich op eenige lage takken, die de danszaal omgaven, hadden neêrgezet. Wij telden tien mannekens en twee wijfkens. Eindelijk deed het gekraak van een stuk hout, waarop ik onvoorzichtig mijnen voet had gezet, de vogels schrikken, en hetvroolijk corps de ballet vloog weg.’
De wilde dieren maken op de tamme geene uitzondering. Leeuwen, tiegers, vossen, enz. hebben insgelijks hunne spelen, en al zijn deze meer in overeenstemming met hunnen aard en hunne krachten, het blijven toch spelen.
Wij zouden hier nog verschillende schetsen kunnen opnemen van de vermaken der dieren, doch wij meenen genoeg gezegd te hebben, om het punt waarvan wij uitgingen, te bewijzen: de trek naar vermaak, naar ontspanning, is een kenmerk van alle levende schepselen.
De vermaken van den mensch, als koning der schepping, moesten daarom ook zooveel te edeler zijn en niet ontaarden in het zoeken naar het voldoen van zingenot, want dat is geen vermaak meer; het vernedert hem tot beneden het dier, dat hem in zijn vermaken tot voorbeeld kan dienen. De wereld zou er niet slechter bij worden, indien men dat begon in te zien.