De verovering van Konstantinopel door de Turken.
De oogen van geheel Europa zijn op dit oogenblik gericht op de stad der Halve Maan, zooals Konstantinopel genoemd wordt. Eene korte schets van de opkomst van het turksche rijk en eene beknopte beschrijving van de verovering der vroegere hoofdstad van het Byzantijnsche rijk door de Osmanen of Turken zullen onzen lezers ongetwijfeld welkom zijn, te meer daar wij de gelegenheid hebben eene afbeelding te geven eener prachtige schilderij van den beroemden franschen schilder Benjamin Constant, den intocht van Mahomed II binnen het veroverde Konstantinopel voorstellende.
Ten oosten van de Kaspische Zee zwierven voor 6 à 7 eeuwen verscheidene Mahomedaansche stammen rond, die ond r den algemeenen naam van Turken bekend waren; een dier stammen maakte zich omstreeks 1300, onder aanvoering van zijn hoofdman Osman, onafhankelijk en breidde zelfs in Klein-Azië zijne macht ten koste van het Oost-Romeinsche of Byzantijnsche rijk over verscheidene provinciën uit. De leden van dezen volksstam werden naar hun aanvoerder Osmanen of osmanische Turken genoemd.
Dweepzieke volgelingen als zij waren van de leer van Mahomed, zochten zij dien eeredienst steeds meer en meer te verspreiden. Eindelijk waagden zij het zelfs, den Bosfoor over te steken en met het kromzwaard in de hand, hunne leer en hunne heerschappij aan het grieksche schiereiland op te dringen. Zij veroverden in 1357 de belangrijke stad Gallipoli en vier jaren later Adrianopel, 'twelk zij tot de voorloopige hoofd- en residentiestad van het nieuwe osmanische of turksche rijk in Europa maakten.
Onder sultan Bajasid, die om de snelheid zijner overwinningen Ilderim, de bliksem, werd bijgenaamd, breidde het turksche rijk zich ver naar het noorden uit, vooral ten gevolge eener bloedige, maar schitterende overwinning, welke hij in 1396 bij Nicopolis op den hongaarschen koning Sigismund behaalde. Het byzantijnsche keizerrijk werd nu aan den rand van den afgrond gebracht, en weldra bleef er van dit eertijds zoo uitgestrekte gewest slechts de hoofdstad Konstantinopel en eene smalle kuststreek over.
Sultan Murad II breidde het turksche rijk nog meer uit; in een geweldigen slag in de vlakte van Varna behaalden de Turken in 1444 nogmaals eene glansrijke overwinning op de Hongaren en Polen, en dientengevolge drong Murad ver in Hongarië en Zevenbergen door, terwijl hij eveneens den koning van Servië aan zich schatplichtig maakte. Alleen de dappere vrijheidsheld Skanderbeg (vorst Alexander) hield de legers van den machtigen sultan jarenlang in bedwang en, in Kroja opgesloten, verdedigde hij zich daar met zulk een goed gevolg met zijn handvol Albaneezen, dat de gevreesde beheerscher der geloovigen met zijne tallooze legers voor de kleine vesting het hoofd stiet en de bloem zijns legers in die vruchtelooze en weinig roemvolle belegering verloor.
Teleurstelling en verdriet over deze mislukte onderneming en over den smaad zijne wapenen aangedaan, hebben misschien het einde van Murad II verhaast, ten minste hij stierf kort na het opbreken van het beleg, te Adrianopel, op den 5 februari 1451, en werd opgevolgd door zijn zoon Mahomed II, den beroemdsten, ofschoon niet den grootsten van alle turksche sultans.
Mahomed II was een echte zoon van zijn stam; wreed, bloeddorstig en trouweloos, bezat hij tevens die geestkracht welke voor geene hinderpalen achteruit gaat, die onstuimige dapperheid welke de gevaren niet rekent en elken vijand onder de oogen durft zien. Als een getrouw volgeling van zijn naamgenoot, den Grooten Profeet, poogde hij te vuur en te zwaard den mahomedaanschen eeredienst te verspreiden, waardoor hij tevens eene andere zijner hoofdeigenschappen diende - zijne zucht tot heerschen en verovering.
Wij zeiden boven reeds, dat het grieksche of byzantijnsche keizerrijk schier tot de enkele stad Konstantinopel beperkt was, en Mahomed vlamde op het bezit der groote wereldstad, met hare ruime havens, schilderachtige en gunstige ligging en prachtige kerken en monumenten. In die stad heerschte sedert 1448 Konstantijn Paleologus, een dapper vorst, maar die niet opgewassen was tegen het moeielijke van den toestand en geen geestkracht genoeg bezat om de godsdiensttwisten zijner onderdanen, de Grieken, te onderdrukken en hen onder bedwang te houden. Konstantijn begreep zeer goed, dat Mahomed de eerste de beste gelegenheid zou aanvatten om zijne hoofdstad aan te vallen en hem van den troon te stooten. Hij zocht zich dus bij tijds bondgenooten te maken en wendde zich daartoe naar het westen, bepaaldelijk naar Paus Nicolaas V en de kerkvergadering te Florence. De pogingen van den keizer hadden een dubbel doel: in de eerste plaats het verkrijgen van hulptroepen voor zijne bedreigde hoofdstad, en in de tweede plaats de hereeniging van de grieksche Kerk met de latijnsche of katholieke. Konstantijn begreep te recht, dat eenheid van godsdienst eene eerste behoefte is voor een volk 'twelk door een machtigen vijand wordt bestookt, en daarom was het zijn vurigste wensch, die eenheid te verkrijgen. De westersche Mogendheden zegden den jongen keizer, bij monde van den Paus, hare hulp toe, en laatstgenoemde zond in november 1452 kardinaal Isidorus naar Koitstantinopel, ten einde de zoo lang en zoo vurig begeerde vereeniging der grieksche met de latijnsche Kerk tot stand te brengen. De pogingen des Pausen en van den kardinaal, evenals de goede wil van den keizer, stieten af op de godsdienstige onverdraagzaamheid en dweepzucht der Grieken. Zij beleedigden de katholieken, ontheiligden hunne kerken, mishandelden de priesters, in één woord, zij deden alles wat dienen kon om de Latijnen van zich te vervreemden. Zelfs de opperbevelhebber der zee- en landmacht te Konstantinopel, Lucas Notaras, dreef zijn haat tegen de Latijnen zóó ver, dat hij tot devies gekozen had de spreuk: ‘Liever de tulbanden der Turken in de stad, dan de helmen der Latijnen.’ Men begrijpt, dat er onder zulke omstandigheden niets van eene vereeniging komen kon en dat de pauselijke legaat gedwongen was, onverrichter zake terug te keeren. Het westen wilde nu van het verleenen van hulp aan de bedreigde stad niets weten, en de dweepzieke, onverdraagzame bewoners werden aan hunne eigene krachten overgelaten.
De verwachte belegering van Konstantinopel door de Turken werd nu spoedig een feit: Mahomed II, die reeds gedurende het voorjaar van 1453 alles voor een zoogezegde belegering had doen gereed maken, sloeg in het begin van april zijn legerkamp voor de poorten van Konstantinopel op en sloot de stad met zijne 3 à 400.000 soldaten geheel in. Tegenover deze ontzettende krijgsmacht kon Konstantijn Paleologus slechts 9000 soldaten stellen. Onder deze telde men nog een 3000tal vreemdelingen: Venetianen, Genueezen en Franken. De onmetelijke stad, die 100.000 weerbare mannen bevatte, kon in de ure des gevaars dus niet meer dan 6000 strijders tegen den algemeenen vijand, den Turk, op de been brengen. De jeugdige, maar moedige Grieksche keizer poogde echter zijne dap-