De eerste ontmoeting.
De nieuwbenoemde griffier is een beminnelijk ongeling, die zijne wereld goed kent. Of mevrouw D., de echtgenoote van den president der rechtbank, dit oordeel steunde op de feiten, dat de griffier het veelbeteekenend woordeke baron voor zijnen naam schreef, willen wij niet beslissen, dit is echter zeker, dat mevrouw eene trouwbare dochter had, en dat tante Clemence, eene zuster van haar man, haar telkens goedkeurend toeknikte als zij dat oordeel over den griffier in het bijzijn van haren man uitsprak.
De president had er echter nooit veel op geantwoord, zoodat mevrouw zich genoodzaakt zag hare meening herhaalde malen te doen kennen, tot groote ergernis van de dochter des huizes, die, al sprak zij ook geen woord meê, toch op haar spijtig saamgetrokken gezichtje liet zien, dat papa's onverschilligheid haar hinderde.
Was de president-huisvader wezenlijk zoo onverschillig, of vermoedde hij, wetende dat alle tantes gereed zijn aan soortgelijke komplotten deel te nemen, den krijglist der dames, of zweeg hij misschien uit zucht om den huiselijken vrede te bewaren, daar hij den beminnelijken griffier kende als een onbeduidend saletpronker, die liever in den spiegel dan in processtukken zag?
Hoe het zij, de dames bleven den adellijken doch niet rijken griffier prijzen en de president bleef zwijgen. Hij zou echter wel een wondermensch moeten geweest zijn, om het hoofd te kunnen bieden aan twee intrigueerende dames en eene die zwijgend meewerkte om een voorgesteld doel te bereiken.
Het is een schoone zomernamiddag. De president zit met de leden van zijn gezin in den hof. Alleen Rosalie, de dochter, is voor eenige oogenblikken afwezig. Mevrouw heeft het heel druk over een proces, waarin zij weet dat haar man bijzonder veel belang stelt, omdat het hem meer dan eens de gelegenheid heeft aangeboden, zijn talent als president te doen bewonderen. 't Is dan ook alles op dat oogenblik zonneschijn in den kleinen kring. Mijnheer de president luistert met welgevallen en geeft met het grootste genoegen de verlangde inlichtingen.
Zou een griffier in zulk een proces ook een rol spelen? Dat moet wel zijn. Zeker, tante stemt ook daarmeê in en moest bekennen, dat de nieuwbenoemde griffier een geleerd en beleefd jongman was. ‘Hij moest ons nu en dan eens bezoeken,’ zegt mevrouw.
De president fronst de wenkbrauwen, en schijnt precies genegen te zijn, zijne meening daarover te kennen te geven toen de bediende den nieuwbenoemden griffier aandient.
Och wat vindt mevrouw dat lief en hoe toevallig dat men precies over hem moest spreken.
‘Waar is Rosalie?.... Jan, ga de jonge juffrouw waarschuwen, leid mijnheer in den hof.... Stil, Milord, maak zoo'n leven niet.... Och tante, zoudt gij Rosalie niet eens willen opzoeken.... Doch wacht, dat is niet noodig, Jan zal het wel doen.... Ha, mijnheer de baron, welk een genoegen u in ons nederig huis te zien.... Neem plaats!’
Die woorden sprak mevrouw met den beminnelijksten glimlach op het wezen. De familie is opgestaan en zelfs de president heeft beleefd gegroet; hij moest toch zijn fatsoen bewaren en hoe kon hij daarenboven weten, dat mijnheer de griffier eene uitnoodiging uit de tweede hand had ontvangen?
Eindelijk neemt men weêr plaats, en mevrouw weet zooveel nieuws te vertellen, zooveel belangstellende vragen te doen, dat zelfs de bangste griffier een babbelaar had moeten worden, en 't moet gezegd worden, dat de enkele beleefde woorden die hij spreekt, een weinig het oordeel wijzigen van den president over zijnen mindere in rang.
‘Rosalie is uitgegaan, zij zou anders mijnheer den griffier haar kompliment zijn komen maken.... Maar wacht! daar komt zij juist aan!.... Een eenvoudig meisje, mijnheer de griffier, doch dat door lieftalligheid haren eenvoud vergoedt.... Mijnheer de baron, mag ik de eer en het genoegen hebben u mijne dochter voor te stellen?.... Rosalie, mijnheer de baron, de griffier onzer rechtbank.’
Dat is nu wel heel veel gezegd, doch mevrouw meent het zoo kwaad niet; als haar echtgenoot president is der rechtbank, waarom zou zij dan niet van onze rechtbank mogen spreken?
Mijnheer de president glimlacht en tante glimlacht. Mevrouw glimlacht, Rosalie glimlacht en de griffier glimlacht. Laatstgenoemde zal nu zijn kompliment gaan maken volgens de regelen der wellevendheid. Hij heeft reeds eenige schoone woorden tot een vloeienden volzin bijeenverzameld en zal hem onder eene gracieuse buiging gaan uitspreken. Doch hemel, wat gebeurt er! Tante schreeuwt moord en brand, Milord blaft en dat zonderling duo wordt geaccompagneerd door het rinkelend omvervallen van het theeservies met het tafeltje waarop het geplaatst is.
Tableau!
Onze gravure zegt het overige. De heer Boks is niet slechts een talentvol schilder, maar ook gelukkig in het kiezen en weergeven zijner onderwerpen; onze lezers weten dit vanouds, en zijne schilderijen verdienen ten volle de waardeering die zij op de Antwerpsche tentoonstelling in zoo ruime mate genoten heeft.