vuldige bronnen aan te halen, waarnaar de geleerde schrijver verwijst.
Betreffende het ontstaan van de woorden: God zegene u! wordt gewoonlijk de volgende verklaring gegeven. Omtrent het jaar 590, in het begin der regeering van Paus Gregorius den Groote, woedde er te Rome en in vele streken van Italië eene verderfelijke pest, die duizenden aantastte. Wanneer de ongelukkigen geeuwden of niesden, was het een zeker teeken dat hun dood binnen weinige oogenblikken volgde. Sedert dien tijd is het gebruik ontstaan, dat men bij het geeuwen het kruisteeken op den mond maakt en aan ieder die niest Gods hulp of zegen toewenscht. - Als hoofdbron dezer verklaring eiteert men gewoonlijk Carolus Sigonius, die geleefd heeft in de 16e eeuw. Doch men vindt dezelfde verklaring reeds in de 13e eeuw bij Durand, bijgenaamd Speculator. Paulus Diaconus echter, een geschiedschrijver uit de 8e eeuw, gewaagt wel van de bovengenoemde pestziekte, maar zegt geen woord van het niezen, dat den dood voorafging.
Wij willen hopen, dat geen pestziekte aanleiding zal hoeven te geven om het godvruchtig gebruik, dat meer en meer verzwakt, weêr algemeen te maken; 't blijkt intusschen uit hetgeen de geleerde Jesuïet pater Strada meêdeelt, dat de zegenwensch na het niezen, van de heidenen tot de Kristenen overgegaan is, met dit verschil, dat genen dien wensch uitspraken ter oorzake van het bijgeloof, dezen echter uit naastenliefde en beleefdheid. Aristoteles, die in 't jaar 384 vóór Kristus geboren werd, had zich reeds afgevraagd, wat toch de reden kon zijn, dat iemand die niesde zooveel eerbied bewezen werd. Inderdaad blijkt het uit 't geen de eerw. heer Van Meurs meêdeelt, dat ten allen tijde aan den krachtigen luchtstoot, door de prikkeling in den neus en opwekking der buik- en borstzenuwen, groote waarde werd gegeven. Genoemde pater Strada verhaalt het volgende: Als de keizer van Monomatopa in een niesbui geraakte, dan wierpen zich alle hovelingen ter aarde en riepen den vorst hun proficiat! en wel bekome het u! zoo luid toe, dat men buiten het paleis al aanstonds begreep wat er gaande was; alsdan vloog het bericht van die gewichtige gebeurtenis van huis tot huis, van stad tot stad, en binnen weinig tijds weergalmde heel het rijk van heilen zegenwenschen voor den niezenden keizer.
Welk een groote opschudding zou een kleine dosis van de bekende zinkingsnuif in zulk een land veroorzaakt hebben!
Een ander schrijver, Sabbathier, verzekert dat de Spanjaarden soortgelijke vereering vonden bij de volken der nieuwe wereld. Toen de kacike van Guachoia in tegenwoordigheid van Soto geniesd had, bogen de Indianen van zijn gevolg zich aanstonds voor hem neêr, strekten hunne armen uit en baden de zon, dat zij hem beschermen en verlichten zou.
Plutarchus meldt, dat toen Themistocles vóór den slag van Salamis bezig was met het verrichten eener plechtige offerande, de waarzegger Euphrantides hem als een gunstig voorteeken boodschapte, dat iemand aan den rechterkant geniesd had. Dezelfde schrijver deelt mêe, dat Socrates, de grootste aller wijsgeeren van Griekenland, het niezen ter rechter- of linkerzij als een goed of kwaad voorteeken opnam, en wel zóó, dat hij geen werk durfde ondernemen, indien hij iemand hoorde niezen aan den linkerkant; ja, in de voortzetting of onderbreking van zijnen arbeid regelde hij zich naar zijn eigen niezen.
De kerkvader Augustinus rekent onder de bijgeloovige gebruiken der heidenen ook dit: Als iemand opstond en onder het aantrekken van zijn schoeisel niesde, ging hij weêr dadelijk naar bed, want dit was een voorteeken dat die dag voor hem niet goed zou afloopen. Hoelang hij dan nog wel te bed bleef, alvorens een tweede proef te nemen, is niet bekend; maar naar alle waarschijnlijkheid zullen de liefhebbers van slapen niet zelden bij 't opstaan geniesd hebben.
Pater Van Meurs toont aan, dat de bijgeloovigheden van het niezen bij de heidenen in de eerste eeuwen der Kerk nog zoo algemeen in zwang waren, dat men het noodzakelijk meende de tot het Kristendom bekeerden ernstig te waarschuwen tegen die ‘ijdele en belachelijke waarnemingen,’ en nog in het jaar 743 meende zich het Concilium Liptinense verplicht, de waarneming van het niezen te stellen op de lijst der superstitiën.
Dergelijke waarschuwing is thans wel gansch overbodig, want er is niemand meer die de knie buigt wanneer hij iemand hoort niezen, doch wil men bij dergelijke gelegenheid eene beleefdheid bewijzen, men doe het dan met den ouden Kristelijken wensch: God zegene u!