vechten door de policie onbarmhartig geweerd worden.
Een zuiver, volbloed renpaard heeft in Engeland zoo goed zijn geslachtsboom als een fransche hertog of een duitsche baron, en de gelukkige bezitter van het edele dier is er even trotsch op als een baron of hertog op zijne titels. De naam van den viervoetigen overwinnaar wordt met even veel lof vermeld, wij mogen wel zeggen met even veel eerbied uitgesproken, als die van een beroemd generaal. De faam verkondigt den lof van het moedige dier, de dagbladen, zelfs de ernstigste, wijden hoofdartikels aan het overwinnende paard der Derby- en andere wedrennen. Dat er bij zulke gelegenheden bij duizenden en duizenden ponden verwed worden, spreekt van zelf, want de Engelschen zijn de grootste wedders der wereld.
In Frankrijk kwamen de wedrennen eerst veel later in gebruik, en wel onder de regeering van Napoleon I; toch hebben zij ook daar reeds eene groote uitbreiding gekregen en de courses in de Champs Elysées te Parijs doen weinig meer voor de engelsche Derby-wedrennen onder. Vooral de vraag wie den grooten prijs, 100.000 franken, zal behalen, is een zeer gewichtige kwestie, niet alleen voor de eigenaars maar ook voor het publiek, en met spanning wordt de dag te gemoet gezien waarop het lot, of liever de vlugheid der edele renpaarden daarover beslissen zal. Ook engelsche paarden komen bij die gelegenheid naar Frankrijk over, en de allerernstigste vraag houdt aller aandacht bezig, aller gemoed in spanning, wie overwinnaar zal zijn, Frankrijk of Engeland. De uitslag van den gelukkig niet-bloedigen strijd wordt door de telegraaf naar alle hoeken der wereld overgeseind. Het overwinnende dier is eene beroemdheid geworden, tot het eenmaal door een gelukkiger of vlugger meêdinger verdrongen wordt.
Wij ook in België doen zoo al wat meê aan dat halsbrekend pleizier; doch op een zeer kleinen graad. Nederland houdt er in 't geheel niet van, maar heeft harddraverijen.
Als volksvermaak is de harddraverij verre te verkiezen boven vele anderen; daarenboven kan zij haar nut hebben, omdat zij meêwerkt aan de veredeling van het paardenras, waardoor zij aldus, al is het dan ook indirect, ook aan den landbouw belangrijke diensten kan bewijzen.
Het is een opmerkelijk verschijnsel, dat het ongeloof tot bijgeloof leidt; eene zekere klasse van menschen die noch aan wonderen, noch aan het bestaan der Godheid, noch aan een ander leven meer gelooven, hecht zich dikwijls aan geestverschijningen, aan tafeldans en klopgeesten, aan al de goocheltoeren welke de hedendaagsche spiritisten en hunne mediums verrichten, en nemen ze als goede munt aan. Zelfs zoogenaamd wetenschappelijke mannen en..... dichters, zagen wij geloof slaan aan al die laffe bijgeloovigheden, en zij schrijven heele boekdeelen om de verdediging op zich te nemen van het spiritisme.
Dat verschijnsel moge opmerkelijk zijn, verwondering baart het niet. De mensch heeft behoefte aan het bovennatuurlijke, aan iets dat buiten den kring van zijn verstand, van zijne bevatting ligt. De geloovige mensch vindt de bevrediging van dit verschijnsel in God en het geloof aan een beter leven. Hij echter die dat geloof van zich af heeft geworpen, moet, juist door die behoefte, door dien aandrang welke hij gevoelt tot het bovennatuurlijke, die bevrediging zoeken in allerlei kinderachtige en onwaardige bijgeloovigheden, zoo als het spiritisme onzer dagen.
Reeds dikwijls zijn de bedriegerijen der spiritisten aan het licht gebracht; om een enkel voorbeeld te noemen, heeft voor een paar jaar de heer Cattie te Arnhem klaar en duidelijk aangetoond, dat de zoogenaamde mediums niets anders dan behendige goochelaars en listige bedriegers zijn. Thans wordt er te Londen een proces gevoerd dat groot opzien verwekt en ten doel heeft de bedriegerijen te ontmaskeren van een amerikaanschen oplichter, die sedert eenigen tijd in Engeland veel van zich heeft doen spreken en vele hoofden op hol heeft gebracht. Wij bedoelen den spiritist ‘professor’ Slade.
Wij willen eene séance van den professorspiritist bijwonen. Het is wel de moeite waard, want professor Slade heeft onder de engelsche geleerden vurige verdedigers gevonden en zelfs de engelsche Spectator schreef, ‘dat de verschijnselen, welke op prof. Slade's kamer plaats hebben, onverklaarbaar zijn volgens een erkend beginsel der moderne (sic) wetenschap.’
Wij treden dan prof. Slade's woning in het Spiritualists' Hotel te Londen binnen. Wij worden echter niet onmiddellijk tot den grooten man toegelaten, maar moeten eerst een soort van verhoor ondergaan van zijn secretaris Simmons. Nadat wij eenigen tijd geantichamberd hebben, worden wij bij den professor binnengeleid, maar nooit meer dan met twee man tegelijk. De spiritist zit aan het achtereind van eene tafel en hij noodigt ons uit, vóór de tafel plaats te nemen; prof. Slade vraagt ons met veel deftigheid wat wij begeeren, en wij antwoorden, dat wij eenige mededeelingen van de geesten verlangen; nu, 't zal lukken; Slade's overledene vrouw, zijne gestorvene Allie, zal ons helpen. Eerst moet er echter een proef genomen worden; vóór ons op de tafel ligt eene lei of schalie, die, wat wij duidelijk zien kunnen, geheel onbeschreven is.
Eensklaps begint de spiritist te rillen en te beven en de tafel rilt en beeft meê. De geesten doen hunne tegenwoordigheid reeds gevoelen; ook op ons, want wij voelen eensklaps tegen onze beenen een hevigen schok, die machtig veel van een ‘schup’ heeft. Wij zijn door de voelbare tegenwoordigheid dier geesten geheel in verwarring gebracht. Nu roept de professor: ‘Hemel, heeren, ik zie een vlam op uwen arm!’ Ontsteld zien wij naar onze armen, maar zien niets. De spiritist roept intusschen op geheimzinnigen toon: ‘Zijn er geesten die deze heeren kennen?’ O wonder! op de lei vóór ons, staan onze namen, wel onduidelijk en met eene slechte hand geschreven, maar men kan toch niet alles van de geesten verlangen. Prof. Slade verklaart nu, dat het tijdstip gunstig is: de geesten zullen spreken. Wij hebben eenige vragen gesteld: de geesten zullen ze beantwoorden. Wij zijn in gespannen verwachting. De professor haalt eene andere lei; hij veegt ze met eene spons schoon, hij toont ze ons: zij is wel degelijk onbeschreven. Nu wordt de lei op de tafel neêrgelegd, met eene kleine griffel er boven op. Wij moeten onze handen op de lei leggen; de professor blijft op afstand. Hoor, het krast alsof er op de lei geschreven werd, maar wij zien niets. Na twee, drie minuten mogen wij de lei oplichten, en tot onze verbazing zien wij dat de achterzij van de lei vol geschreven is met de antwoorden op de vragen, die wij den geesten gedaan hadden. Inderdaad, de geesten hebben gesproken, en overtuigd en voldaan keeren wij, na den spiritist eene goede belooning voor zijne moeite te hebben gegeven, huiswaarts.
Ook een hoogleeraar aan de Universiteit te Oxford, de heer Lankester, had met een vriend zulk eene zitting van prof. Slade bijgewoond, maar was ondankbaar genoeg bij de londensche rechtbank eene klacht in te dienen tegen den grooten spiritist voor oplichterij en bedrog. De heer Lewis was de advokaat van den beschuldiger, en de heer Lewis houdt óók eene séanee, niet voor twee personen, maar voor het geheele publiek en voor den rechter. De zitting begint en de heer Lewis voert het woord: Hier op de tafel ligt een lei, ze is schoon, zooals gij ziet. Maar de geest zal komen en er mijn naam en dien van den heer Lankester op schrijven. Ik leg mijne hand op de lei, - zie, mijnheer de rechter, de geest heeft reeds gesproken: Onze namen staan op de lei. Maar ik zal meer doen dan prof. Slade deed: ik zal u ook den geest laten zien. Hier ligt hij tusschen nagel en vinger - een klein stuksken griffel. Dat is het eerste gedeelte, nu de eigenlijke meêdeeling. Hier is eene tweede lei, mijnheer de rechter; ik heb ze zorgvuldig schoon gemaakt met een in wijngeest gedoopte spons. Gaan wij verder; ik leg mijne warme hand een paar minuten op de lei, zie wel toe, ik ligt de lei op - ze is met duidelijk en sierlijk schrift beschreven. Wilt gij den geest zien? Het is mijne warme hand. Het schrift was door den wijngeest niet uitgeveegd, maar alleen onzichtbaar geworden. De warmte van de hand heeft het schrift weer te voorschijn gebracht. Het schokken en stompen der geesten onder de tafel heb ik u gespaard, mijnheer de rechter, ten eerste, omdat gij te ver van de tafel zit, zoodat mijn voet u niet kan raken, en ten tweede omdat zulke geesten te veel eerbied voor den engelschen rechter hebben. En hiermeê is de spiritistische séanee afgeloopen.
Het geestig pleidooi van advokaat Lewis werd door het goedkeurend gelach en de toejuichingen van het publiek begroet.
In den laatsten tijd is in de dagbladen meermaals een rijk ter sprake gekomen, waarvan vroeger alleen reisbeschrijvingen en aardrijkskundige werken gewag maakten: wij bedoelen het negerrijk Dahomey, in Afrika op de Slavenkust gelegen. De aanleiding er toe is de volgende: De Engelschen bezitten op het grondgebied van Dahomey eenige factorieën; de troepen van den koning van dat land waagden meer dan eens aanvallen op de blanke indringers, en om den zwarten negervorst voor zijnen overmoed te straffen, heeft de engelsche commodore Hewett met zijne schepen de geheele goudkust geblokkeerd en eischt nu eene billijke oorlogsschatting. De koning van Dahomey wil daar echter niets van weten; ongelukkig heeft hij zich meester gemaakt van een paar Engelschen en een aantal Franschen, die zich op zijn grondgebied ophielden, en nu dreigt hij, zijne gevangenen te doen vermoorden, wanneer Hewett het waagt de vijandelijkheden te beginnen. En de negervorst zal er niet voor terugschrikken zijne bedreigingen te voltrekken. Het brengen van menschenoffers, het dooden van deze krijgsgevangenen, ja het martelen van zijne onderdanen is het grootste genot van den bloeddorstigen despoot.
Onze gravure stelt voor, hoe gevangenen, in eene soort van wiegen gebonden, van een hoogte voor de voeten des konings worden neergeworpen, waar zij door de bloedzuchtige mannelijke en vrouwelijke soldaten op eene gruwelijke wijze vermoord worden. Wij zeggen vrouwelijke soldaten, want de lijfwacht van den negervorst bestaat geheel, zijn leger grootendeels uit vrouwelijke krijgslieden, die zich wezenlijk door stoutmoedigheid, maar ook door een afschuwelijken bloeddorst onderscheiden.
Dat de toestand der europeesche gevangenen in de handen van den despoot en zijne soldaten verre van benijdenswaardig is, en dat Engeland de grootst mogelijke voorzichtigheid zal moeten in acht nemen om hen te redden, laat zich gemakkelijk begrijpen.