Geillustreerd nieuws.
INHOUD: Felicien David. - Eugène Fromentin. - Jean-Baptiste Kindermans. - Oorlogscorrespondenten. -De Indianen in de Vereenigde-Staten.
In de laatste helft der maand augustus ontvielen Frankrijk twee mannen, die beiden op hunne wijze dichter waren, namelijk Felicien David en Eugène Fromentin. Hunne blikken gedurig naar het oosten gewend, gedweept en gearbeid hebbende bij de koesterende en inspireerende zuiderzon, straalde de oostersche gloed in bijna al hunne scheppingen door. Beiden hadden Afrika's woestijnen doorkruist en er de wonderen en geheimnissen van gevat; in de koele schaduw van en bij het geheimzinnig gefluister der altijd groene palm- en dadelbosschen, hadden zij de denkbeelden hunner grootsche scheppingen ontworpen, die Frankrijk en Europa in verrukking zouden brengen. Felicien David was komponist, Eugène Fromentin schilder, en de tintelende gloed der oostersche dichtkunst bezielde hunne werken, want ook de komponist en de schilder zijn dichters, al verschilt hunne wijze van uitdrukking van die der poëeten.
Wij willen in breede trekken de levensbeschrijving meêdeelen van deze twee beroemde Franschen en beginnen met Felicien David.
In het jaar 1810 in het stadje Cadenet (departement Vaucluse) geboren, blonk in de uitdrukking van zijn gelaat, en vooral in zijne glinsterend zwarte oogen, de warme zon van het zuiden van Frankrijk uit. Zooals vele kunstenaars, had hij in zijne jeugd met armoede en gebrek te worstelen; zijn vader was hem vroeg ontvallen en zijne moeder bleef met verscheidene onverzorgde kinderen achter. Maar het ware genie ontwikkelt zich meestal het voordeeligste in tegenspoeden: deze zijn eene aandrijving tot arbeid en inspanning, en sporen tot zelfstandigheid en zelfbeheersching aan.
Reeds op jeugdigen leeftijd te Parijs aangekomen, vond hij er eenige ondersteuning bij een oom, die de muziekale talenten van den jongen man aanmoedigde. In deze groote wereldstad vervaardigde hij zijne eerste kompositiën, welke echter, zooals het gewoonlijk met jonge kunstenaars gaat, weinig opgang vonden. David bezat echter het genie der kunst en liet zich niet ontmoedigen door teleurstellingen en vernederingen. Zelfs toen de om de hand van hem aftrok, kon dit den kunstenaar op het eenmaal ingeslagen pad niet terughouden. Wel had hij te kampen met lijden en ontberingen, maar zijn onwankelbare volharding deed hem alle hinderpalen te boven komen en eindelijk kon hij aan zijn lievelingswensch voldoen, en het geheimzinnig oosten bezoeken. Vurig beminde hij den blauwen zuiderhemel, de gloeiende zon van Afrika, het tintelende sterrenlicht, en die liefde spreekt wegsleepend en juist in zijne liefelijke muziekale kompositien. De zon van het oosten gloeit in zijn Le Désert, Lalla-Roukh, La Perle du Brèsil, L'Eden en meer andere zijner werken, welke zijn naam blijvend gevestigd hebben.
Felicien David genoot op het laatst van zijn leven een welverdienden roem. Hij was officier van het Legioen van Eer en lid van het Instituut. Zijn dood is dan ook een groot verlies voor de kunstenaarswereld; jammer echter dat hij zich door de dwalingen van het ongeloof liet meêsleepen, zoo zelfs, dat zijn testament eene bepaling bevatte, waarbij de ongelukkige den wensch uitdrukte zonder kerkelijke plechtigheden begraven te worden. Als kunstenaar mogen wij hem vereeren, toch kunnen wij niet blind blijven voor zijne afdwalingen, welke wij als kristenen ten hoogste moeten betreuren.
Voor den kunstenaar komt er een tijdperk in hot leven, waarop hij het toppunt van zijn bloei en grootheid bereikt heeft. Dan daalt hij langzamerhand weêr omlaag; de last der jaren doodt gewoonlijk hot genie, wanneer andere omstandigheden het niet reeds vroeger gedaanhebben. Het moet een ontmoedigende gedachte zijn voor den kunstenaar die eenmaal met penseel of pen of lied toov erde, zich alsdan machteloos te gevoelen, ten minste als hij den toestand waarin hij zich bevindt beseft, hetgeen niet altijd het getal is.
De kunstenaar is, in dié omstandigheden, niet ongelijk aan den koning wien men zijne króón. ontnomen, aan den krijgsheld wièn een vreeselijke neêrlaag den lauwerkrans van het hoofd heeft gerukt. Het ware dien krijger wellicht beter geweest, zijn roem niet te overloven, zooals Turquety, zoo onnavolgbaar schoon, van Napoleon zingt:
Een krijgsgod, als hij sterft, moet sterven onder 't wapen: O, waarom sloegt go u niet, om in uw glans te ontslapen, Den lijkdoek om op Waterloo?
Dezelfde vraag kan men niet doen aan Eugène Fromentin. In het midden van zijn kunstenaarsloopbaan, op die jaren waarin het genie nog in zijne volle kracht is, eene kracht, gevoed en versterkt door den ondervindingrijken, rijperen leeftijd, stierf de groote schilder op zesenvijftigjarigen ouderdom, zonder dat zijn penseel nog van afmatting blijken had gegeven, zonder nog eene enkele neêrlaag te hebben ondergaan - in het midden zijner overwinningen. Even als Felicien David, ontleende hij de kracht zijner scheppingen aan het oosten, even als deze had hij die heerlijke landen in alle richtingen doorkruist en er zijne voornaamste en schoonste schilderstukken ontworpen. Reeds op zijn 22 jaar deed hij zijne eerste reis naar Algerië; later behaalde hij verschillende eerste prijzen en werd met de ridderorde van het Legioen van Eer begiftigd. Zijne voornaamste schilderijen zijn: de Gazellenjacht, de Arabische Koerier, de Kabylische Herders, het Opgaan der Zon, enz.
Fromentin was niet alleen schilder, hij was ook een sierlijk schrijver. Naar dat zijn geest het hem ingaf, nam hij beurtelings het penseel of de pen ter hand, en met beiden wist hij uitmuntend zijne gedachten en beelden aan het publiek kenbaar te maken. Zijn: Zomer in de Sahara, een jaar in de Sahel, zijn Dominique en andere zijner pennevruchten tintelden evenzeer van oosterschen gloed als zijne schilderstukken.
Eugène Fromentin overleed den 27 augustus jl. nabij La Rochelle op het eiland St.-Mauritius.
In dezelfde maand waarin de beide bovengenoemde kunstenaars overleden, stierf ook de gevierde schilder Jean-Baptiste Kindermans, en wel den 11 augustus jl. in den ouderdom van 54 jaren.
De belgische schilders hebben, even als de nederlandsche, altijd uitgemunt in het leveren van bekoorlijke landschappen, en vooral de laatste tijd heeft vele gunstig bekende landschapschilders zien bloeien. Onder deze bekleedde Kindermans eene voorname plaats. Zijne schilderstukken zijn vol leven en beweging, vol bekoorlijkheid en kracht tevens. Kindermans beminde de natuur hartstochtelijk, hij wist haar te begrijpen en hare géheimen te vatten.
Te Antwerpen geboren, maakte hij zijne eerste studiën aan de akademie te Namen. In 1848 behaalde hij op de tentoonstelling te Brussel de gouden medaille; later werd hij ridder der Leopolds-orde, eerelid van de academie te Rotterdam (1864) en lid van die van Antwerpen (1866). Kindermans voegde bij zijne onmiskenbare talenten eene buitengewone zedigheid en een beminnelijk karakter, 'twelk hem de sympathie verwierf van ieder die hem kende.
Hij heeft een groot aantal schilderijen vervaardïgd; het paleis van den koning bezit er verscheidene van hem welke onze beste meesters waardig zijn.
De taak van een oorlogskorrespondent is alles behalve benijdenswaardig. Waar de soldaat ter wille van het vaderland strijdt en, opgewekt door de liefde tot zijn geboortegrond, zijn leven waagt, daar moet de oorlogskorrespondent dikwijls dezelfde gevaren trotseeren als de krijgsman, en dit alleen om de nieuwsgierigheid van het publiek te voldoen. Hier raakt hij in gevaar, als een spion beschouwd en zonder vorm van proces doodgeschoten te worden, daar heeft hij de kans in de handen te vallen eener bevolking, die verbitterd en tegen vreemdelingen ingenomen is; ginds bestaat de mogelijkheid een al of niet verdwaalden kogel in de borst te krijgen, en zoo leert hem de ondervinding, dat hot lang geen rozenpad is 'twelk hij bewandelt.
Soms ook wordt de zaak wol een beetje erger gemaakt dan zij inderdaad is; zoo verspreidde zich bij het begin van den turksch servischen oorlog, het bericht, dat de korrespondent van een oostenrijksch dagblad door de Turken was doodgeschoten; onmiddellijk was de telegraaf in beweging, om die belangwekkende tijding naar alle hoeken der wereld over te seinen; in de pers en onder het publiek verwekte die gebeurtenis eene groote ontroering, en menig artikel, menige redevoering werden er aan gewijd. Bij slot van rekening bleek het echter dat de korrespondent eene grap had willen hebben en zijn eigen dood overgeseind had.
De heer Jarochensko, russisch korrespondent in het servische leger, wiens begrafenis op onze gravure voorgesteld wordt, is echter in werkelijkheid gevallen onder de kogels der Turken. Bij het gevecht van Mrsol had hij zich, door zijn iever voor de belangen van zijn blad meêgesleept, te veel in de nabijheid van de turksche liniën gewaagd en weldra stortte hij door een kogel in de borst getroffen, zielloos neêr.
De begrafenis van den korrespondent werd door de servische troepen tot eene demonstratie gemaakt en had met alle mogelijke plechtigheid plaats.
Er was een tijd toen de Indianen of Roodhuiden het geheele grondgebied der nieuwe wereld overdekten; van den Atlantischen Oceaan tot de Stille Zuidzee zwierven zij op hunne vlugge, onvermoeide paarden rond, vrij als de vogel in de lucht, en de ondoordringbare bosschen en de onafzienbare steppen en prairieën weergalmden van de luide oorlogskreten ot zegeliederen der koperkleurige wilden. Sedert lang is dat echter anders geworden. De Europeanen hebben den bodem van Amerika betreden en met de volharding en hardnekkigheid het Europische ras eigen, hebben zij er zich genesteld, de inboorlingen teruggedrongen en alle hinderpalen van den grond, het klimaat en de vijandelijke volksstammen overwonnen. Thans zijn de blanken héér en meester van het uitgestrekte gebied van Noord-Amerika, en van New-York tot San-Francisco, van de IJszee tot de Mexikaansche Golf, hebben zij er hunne steden, forten, blokhuizen en wegen aangelegd; door list en geweld werden de Indianenstammen van hun grondgebied beroofd en tot de ondoordringbare bosschen, tot de schier ongenaakbare berglanden teruggedreven.
Gewoonlijk zetten zich eenige landverhuizers met hunne huisgezinnen in den een of anderen hoek van het Indianengebied neêr en waren dan de voorposten van een geheel leger van blanken, die er weldra hunne huizen bouwden, welke langzamerhand tot eene volkrijke stad aangroeiden. Geen wonder, dat de Roodhuiden met afgunst en wantrouwen op die vestigingen der Europeanen neêrzagen en ze bij hare geboorte in het bloed der blanken trachtten te smoren. Geen wonder dat er vreeselijke verdelgingsoorlogen ontstonden, welke na korter of langer tijd altijd eindigden met de neêrlaag en de verdrijving der inboorlingen.
Honderden stammen, geducht door hun aantal, gevreesd door hunne ontembare dapperheid, bedekten vroeger den amerikaanschen grond; op dit oogenblik zijn er niet meer dan de rampzalige overblijfselen van een dertigtal stammen over; van deze zijn de Sioux nog de machtigste; zij zijn in den laatsten tijd op nieuw ter sprake gekomen door de vreeselijke nederlaag welke zij voor een paar maanden de troepen der Unie toebrachten; honderden blanken, door de Roodhuiden in eene hinderlaag gelokt, violen met hunne bevelhebbers, gensraal Custer en majoor Reno, onder de nooit missende kogels der verbitterde Indianen.
Volgens de laatste berichten bestaat er uitzicht dat de vrede tusschen Sioux en de regeering der Unie weder hersteld zal worden, doch de geheele uitroeiing der eersten en tevens van alle andere indiaansche stammen is slechts eene kwestie van tijd.
Wij geven hierachter de portretten van de voornaamste opperhoofden der Sioux.
Bard.