De Belgische Illustratie. Jaargang 9
(1876-1877)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 4]
| |
de toonkunst en daarin dat deel terug geëischt wat ons, Nederlanders, in den zang toekomt. Verscheidene onzer schrijvers, onder ander ridder Leo de Burbure, houden zich, sedert eenigen tijd, met dergelijke studiën bezig: men zal dan ook met een buitengewoon genoegen uit gemelde brochure eenige bladzijden lezen over de instrumentaal-muziek. ‘Wanneer,’ zegt pastoor Brouwers, ‘er Duitschers erkennen, dat de instrumentale muziek met het tooneel in verband, het eerst tot hooge ontwikkeling kwam in Italië, dan voegen zij er dadelijk bij: ‘die Ausbildung der Königin der ‘Instrumente, der Orgel war einzig den Deutschen vorbehalten.’ Of ook de voorstanders van die stelling, gelijk straks de gemelde Forkel, de Nederlanders onder hun ‘Deutschen’ rangschikken, weten wij niet, maar wij voor ons ontzeggen hun het recht zich dat leeuwenaandeel te annexeeren hetwelk ons in het rijk van clavecymbel en orgelspel toekomt. Om kort te gaan, wijzen wij slechts op enkele hoofdfeiten.
onze premieplaat. - het visschersmeisje van volendam, naar o. eerelman.
‘Dat het instrument wat men voor bijna twee duizend jaren orgel noemde, naar ons Westen gekomen was uit het Oosten, mag voor zeker doorgaan: dat er weêr uit het Oosten een orgel naar het Westen werd gezonden door keizer Konstantinos Copronymos, ten geschenke aan den machtigen Pepijn, hier in Maastrichts nabijheid geboren en getogen, is zeker. ‘Dat het orgel voor den allereersten keer in dienst der Kerk werd gebracht - is dit niet het groote feit, het uitgangspunt, de grondslag van des orgels heerlijkheid en ontwikkeling? - welnu, dat feit werd volbracht, ook in Maastrichts nabijheid, in de naburige zusterstad, in Aken. Ook weêr daar werd het eerste nieuwe orgel in het Westen gemaakt, door een griekschen priester, Gregorios. Om welke redenen | |
[pagina 5]
| |
zou men betwijfelen dat ook Maastricht spoedig zijn orgel had? Hoe het een Nederlander was, Rudolf Agricola, die de Duitschers het eerst met de oude klassiken bekend maakte, en het eerst ‘Rohrstimmen’ in het orgel bracht, waaronder vooral de vox humana als wonder liefelijk uitmuntte, melden de Duitschers zelven.
Zoo niet het eerste, gewis een der oudste monumenten van toonkunst, compositiën voor het orgel geschreven en tot ons gekomen, heeft men te danken aan twee Nederlanders, Adriano en Cypriano, welker leerlingen Claudio Morulo en Joannes Gabriëli vaak geëerd worden als de stichters onzer nieuwere zelfstandige instrumentaal-muziek.
opening van de eerste spoorweolijn in china
Breedere en hoogere roem komt ons toe. Duitschland heeftals twee orgelscholen gehad: de eene genoot hare opleiding bij de Italianen, scholieren van Zuid-Nederlanders; de andere, de moderne, werd rechtstreeks en onmiddellijk gevormd in en door een Noord-Nederlander, Jan Pieters Sweelinck, zoon van Amsterdam, tot wien ter vorming uit Duitschlands gouwen kwamen: ‘Uit Halle, de later zoo hooggevierde Samuel
tentoonstelling voor gezondheidsleer en reddingsmiddelen te brussel. - veiligheidsgalerij voor spoorweg-condukteurs.
gezicht op knajevatz na de verwoesting door de turken.
| |
[pagina 6]
| |
Scheidt; uit Hamburg, de later niet minder hooggeprezene Heinrich Scheideman, meester van Reincke en van de heele hamburgsche school; uit Hannover, Mclchior Schild; uit Dantzig, Paul Syfert en tal van anderen. ‘Is het niet die zelfde Nederlander, betrekkelijk wien Robert Eitner te Berlijn verklaart, dass ein Seb. Bach und Händel nie erstehen konnte, wenn ihnen nicht ein Sweelinck mit seinen zahlreichen Schülern, die gerade in Deutschland ihren Sitz hatte, vorausgegangen wäre.’
Dezelfde toonkundige uit Berlijn laat ons recht wedervaren, met dien zelfden Nederlander te erkennen, als ‘den Begründer des modernen Orgelspiels,’ en ‘seiner Zeit als leuchtendes Vorbild vorangeschritten, und mit Begeisterung durch seine Kunstgenossen gefolgt.’ Doch wat is Duitschland, schier geheel Europa heeft ons voor het orgelspel der XVIe eeuw te danken. Hoort aan gindsche zijden der Pyreneeën, het machtige orgelspel te Madrid: de kunstenaar die er op het orgel regeert, 35 jaren lang, is een zoon der Nederlanden, Michel de Bock; die er opgevolgd wordt door eenen anderen Nederlander. Hoort ge op datzelfde oogenblik aan gindsche zijden der Alpen, in den dom van de kunstlievende republiek van Venetië het tooverend spel van het eerste orgel: de kunstenaar die allen in verrukking brengt, is een Nederlander, Jachet van Berghem. Bij den koning van Frankrijk, aan het hof te Parijs, wie wordt er geprezen als des konings organiste? Een zoon der Nederlanden, Mr. Jan Langhedul. Zelfs te Rome, naast Palestrina, wie staat er te boek als de prins der toonkunstenaars op het orgel? Een Nederlander, Marcus Houtermans. In het land der Denen, aan het hof des konings, wie zit er, als koning des klaviers, aan het orgelspelen? Een zoon der Nederlanden, Arnold van den Ende. Bij Erik, den hertog van Brunswijk en Luneburg, wie is des vorsten organiste? Een Nederlander, een zoon van Maastricht, Antonius Joncker. ‘Nog heb ik slechts van vorsten en hoven gewaagd, waar zou het heen, moest ik de Nederlanders aan de orgels der kathedralen, in het buitenland nagaan, van Palermo, aan de Middellandsche zee, tot Schwerin, aan de Noordzee? Doch nu stel ik de vraag en zeg tot die Duitschers: is het orgel ‘de Königin der Instrumente,’ welk volk in Europa regeerde dan, door het genie zijner zonen, over die koninginnen van Europa? Dat was het volk der Nederlanden.’ (Wordt vervolgd.) |
|