Onze premieplaat.
Het visschersmeisje van Volendam.
Onze sporen, onze telegrafen, onze straatwegen, de gemakkelijkheid waarmeê wij in alle richtingen over den aardbol reizen, de onderlinge toenadering der volken en de zoo goed als uitgewischte grenzen der verschillende landen zijn enkel voorrechten van onzen tijd. Zij hebben menigeen al ruimschoots stof geleverd om de grootheid van onze eeuw te bezingen.
En voorrechten zijn het zeker, waarbij de handel en de wetenschap veel geprofiteerd hebben en die de volken tot een broederschap te samen binden en vele hinderlijke slagboomen uit den weg hebben geruimd.
Nog eene eeuw misschien en de geheele bekende wereld zal met een net van spoorwegen en telegraafdraden overspannen zijn en de binnenlanden van Afrika en de steppen van Azië zullen de echo's opvangen van de hoofdsteden van Europa. De ondeugden onzer beschaving zullen zich eenen weg gebaand hebben tot waar nu ondoordringbare bosschen en moerassen het zonlicht, dat van Europa straalt, nog uitsluiten.
Voor den man der romantiek zijn dat evenwel treurige verschijnselen, en ook de schilderkunst, met haar kleuren en tinten, heeft reden bezorgd te zijn over die veranderingen. Waar de landschappen als twee druppelen water op elkander gelijken, waar de kleeding ons slechts eene smaaken karakterlooze eentoonigheid te zien geeft, waar de kleurenmengeling in licht en schaduw is verdwenen, is de schilderkunst in haar recht wanneer zij klaagt dat haar leven ontbreekt.
De voorwaarde van iedere kunst, en voornamelijk van de schilderkunst, is karakteristiek; op straf van karakterloos te worden, moet zij typen scheppen; zij rijmt en zingt met kleuren en nu hoeft men maar een greintje kunstgevoel te hebben om de meening te zijn toegedaan, dat het goudbrocaat en damast van voorheen een honderdmaal schilderachtiger uitwerking hebben dan de nieuwmodische parijzer frak of onze damescostumes, en dat een middeleeuwsche processie met hare vanen, schitterende priesterkleêren en de veelkleurige kleeding van mannen en vrouwen een veel beter figuur maken dan onze tegenwoordige optochten.
De hollandsche en vlaamsche schilderschool heeft zich van den vroegsten tijd voornamelijk door hare karakteristiek onderscheiden. Ieder schilder van naam draagt zijn eigen stempel, en wie gezegde schilderscholen bestudeerd heeft, kent een groot stuk vaderlandsche geschiedenis, en de toestanden van voorheen moeten hem veel helderder zijn dan dengene die deze slechts uit boeken en handschriften heeft leeren kennen.
Eerelman, wiens naam reeds zoo gunstig in België bekend is, en van wiens hand de premieplaat is aan dezen jaargang der Belgische Illustratie verbonden, waarvan wij hier een afdruk weêrgeven, heeft zijne opleiding ontvangen in de school van onze oude schilders, en al legt hij zijne persoonlijkheid niet af en al kiest hij zijne onderwerpen uit zijne omgeving, toch kan men het zijne schilderijen aanzien, dat hem de oude klassieke hollandsche voorbeelden voor den geest zweven.
Beschouwt deze gravure, het Volendamsche Visschersmeisje! Alles tintelt van leven, van waarheid, het is als de natuur in hare diepste geheimen betrapt.
Het onderwerp is, als alle onderwerpen onzer oude school, zoo eenvoudig mogelijk.
Volendam is een dorp aan de Zuiderzee; de eenige merkwaardigheid van de plaats is, dat de huizen op palen in het water staan. De bewoners zijn meestal visschers, die met pinken de Zuiderzee bevaren. De beschaving onzer hoofdsteden schijnt hier nog niet doorgedrongen te zijn; de toestanden zijn er dus nog zoo goed als primitief en met sommige kleine afwijkingen nog dezelfde als voor eeuwen.
Beschouwen wij nu de schilderij: Een visschersmeisje dat met haar kerkboek in de hand ter kerke gaat. Is het zondag? Maar neen, Volendam is godsdienstig genoeg dat er ten minste de werkzaamheden op zondag stil liggen, en de forsch gebouwde visschersvrouw zou ten minste niet aan de waschkuip staan wanneer het de dag des Heeren was. Wij kunnen dus gerust aannemen dat het bij gelegenheid van een huiselijk feest is - misschien verjaart vader of moeder of zij zelve - dat zij in haar zondagspak gekleed ter kerke gaat.
Dat meisje is geen ingebeelde figuur, het is een ferm hollandsch meisje, zooals gij ze op de visschersdorpen wel meer kunt aantreffen. De zeebries heeft die leden ontwikkeld. Opgewekt en vroolijk is dat gezicht. Maar al is zij de hoofdpersoon, zij neemt toch de geheele schilderij niet in beslag.
Ook dat oude paar - de visscher met zijne pijp in den mond en de vrouw aan de waschkuip - alle twee met de aartsvaderlijke topmuts voorzien, dat het meisje naziet en dat malkaar hunne opmerkingen meêdeelt, heeft allezins recht op onze aandacht. Hebben zij het over de kleeding van het eenvoudige visscherskind, dat misschien voor een werkdag het wat al te schoon is. Of maken zij huwelijksplannen en bestemmen zij haar onderling voor hun zoon, die zich op dit oogenblik op zee bevindt?
In zoo'n enkele schilderij kan eene geheele novelle oppesloten liggen, en wie weet welke verwikkelingen den schilder door den geest zijn gegaan toen hij voor zijn schilderezel zat. Op den achtergrond hebben wij de zee, met hare woeste baren, terwijl een paar schepen hun want aan den horizon opheffen; maar ook den achtergrond heeft de schilder nog weten te stoffeeren.
Of brengt zij geene afwisseling aan, de schippersfiguur met de ruwe kap over het hoofd getrokken, die daar aan het strand staat en misschien op uitkijk is naar de een of andere huiswaarts keerende pink?
Wij twijfelen niet of de premieplaat, waarvan wij hier eenigszins den zin uitgelegd hebben, zal naar den smaak van onze lezers zijn. Daar wij in de laatste jaren premieplaten gegeven hebben waarin min of meer religieuze onderwerpen behandeld werden, zoo meenden wij tot meerder afwisseling ook wel eens een huiselijk tafereel te moeten nemen. De schilderkunst beweegt zich toch op ieder gebied. Wij twijfelen niet of wij zullen met deze keuze de goedkeuring onzer inteekenaars wegdragen en deze schilderij zal eene waardige plaats innemen naast de premieplaten van vroegere jaren.