Uit het diepste mijner ziele. Door G. Antheunis.
Gebed.
Uit het diepste mijner ziele,
Uit den afgrond mijner smarte
Roep ik, Heer, tot U en kniele,
Biddend met gebroken harte.
Richt uw ooren naar mijn beden,
Keer van ons uw geeselroede,
Heer, verdubbel uwe schreden:
Dat uw hulp tot hier zich spoede.
Lange dagen, langer nachten
Waak ik hier in stomme bangheid;
Want mijns kindes laatste krachten
Neemt en smoort allengs de krankheid.
Ach! de dood heeft geen meêdoogen!
Als de bloem van haren stengel
Rukt zij uit mijn hart, mijn oogen,
't Schuldloos kind, den zoeten engel.
Maar ik zal met stalen armen
't Bleek geraamte wel verdrijven,
Aan mijn hart het kind verwarmen,
Dat zijn adem doet verstijven.
Worstlen zal ik, woedend kampen.
Moge dan mijn ader stroomen,
En mijn spier vergaan in krampen,
Nader zal de dood niet komen.
Opstaan tegen nood en smarten,
In mij zelven krachten zoeken,
Om den wreeden dood te tarten,
Om het nijdig lot te vloeken!....
Opstaan, vloeken!.... Maar wat ben ik? Luister, luister niet
Mijn zinnen zijn verbijsterd en mijn hart doorboord,
God, mijn God! het is de smartkreet van mijn eindeloos verdriet.
Luister niet en neem het niet ten kwade,
Heer! ontferming en genade!
Gij alleen beschikt almachtig
Vader, wees het lijden van uw zoon indachtig;
Spaar, ach! spaar het kind, dat gij mij hebt gegeven.
Zie, hoe jong, hoe schuldeloos het is en ach! hoe schoon!
Alle leed en onheil, schimp en hoon,
Alles wil ik dulden en verdragen
Maar mijn kind, mijn kind! de wortel van mijn leven,
't Beste dat mij is gebleven,
Mijne hoop, mijn toekomst, mijn geloof!...
Heer! wees voor mijn smeeken toch niet doof,
Kom, kom toch niet te spade.
Uit het diepste mijner ziele,
Uit den afgrond mijner smarte
Roep ik, Heer, tot U en kniele,
Biddend met gebroken harte.
Thourout (België), 1875.
|
|