De Amsterdamsche brandweer.
Parijs had reeds lang zijn sapeurs-pompiers, Londen zijn fire brigade, Berlijn zijn Feuerwehr, eer men in Nederland, of liever in de hoofdstad, er aan dacht een vaste brandweer op te richten. En toch, Amsterdam had zooveel van het vuur te lijden, dat het meer dan tijd werd eene verbetering te brengen in het oude systeem van blusschen. Zooals het gewoonlijk met zulke zaken gaat, zou men in den nood de behoefte aan eene geordende brandweer leeren kennen, en toen men op 6 augustus 1870, bij het uitbreken van een hevigen brand in de Utrechtsche-straat op den hoek der Botermarkt te Amsterdam had ondervonden, hoe wanorde en zucht om de premie te behalen, die gesteld was voor de spuit welke het eerst water gaf, de oorzaak waren, dat niet alle pogingen in het werk gesteld waren om het vuur tegen te gaan, werden de stemmen die het oprichten van eene vaste of beroepsbrandweer vroegen, zoo algemeen, dat de gemeenteraad zich de zaak begon aan te trekken, met het gevolg, dat den 16 augustus 1871 het raadsbesluit viel, waarbij bepaald werd, dat Amsterdam zijn vaste brandweer zou hebben.
Eenmaal het besluit genomen, werd er gewerkt om zoo spoedig mogelijk dit denkbeeld te verwezenlijken, en betrekkelijk korten tijd daarna mocht Amsterdam zich beroemen een brandweer te bezitten, die, georganiseerd naar het goede dat men in het buitenland bij deze korpsen had aangetroffen, weldra alle inrichtingen van dien aard in de schaduw stelde.
Het is ons doel in dit artikel eene schets te geven van de amsterdamsche brandweer; alvorens echter daartoe over te gaan, willen wij zoo kort mogelijk de gronden aangeven, waarop hare inrichting steunt, men zal dan later de verklaringen beter kunnen volgen.
Ten eerste is het noodzakelijk, dat bij het uitbreken van een brand, hiervan terstond kennis wordt gegeven aan een der brandweer-stations. Ten tweede moeten steeds bluschmaterialen en personeel in voldoende hoeveelheid voorhanden zijn. Ten derde moet een zoo snel mogelijk vervoer van de bluschmiddelen naar het tooneel van den brand kunnen plaats grijpen, en eindelijk ten vierde moet bij een brand slechts één persoon de bevelen tot blussching en redding geven, en de anderen daarbij als ondergeschikten werkzaam zijn.
Het zal wel niet noodig zijn, deze vier punten nader te omschrijven; wie ooit het blusschen van een brand heeft bijgewoond, zal ze begrijpen, want zij verklaren zich zelven.
Laat ons echter eens zien hoe bij de amsterdamsche brandweer deze hoofdpunten zijn in acht genomen.
Om aan het eerste artikel dezer hoofdbepalingen te kunnen voldoen, beschikt de amsterdamsche brandweer over een eigen telegraaf. De lijnen dezer telegraaf nemen haar oorsprong en eindigen in het centraal bureau of de hoofdwacht der brandweer, die in het centrum der stad, op het stadhuis gevestigd is. In deze lijnen liggen insgelijks alle brandweer-stations en policie-bureaux der geheele stad, zoodat, bij een enkel sein, zoowel de policie als de brandweer het bericht ontvangt. Daarenboven heeft men er voor gezorgd, dat èn brandweer èn policie afgescheiden van elkander kunnen werken, wat het voordeel geeft, dat de policie de geheele lijn voor haar werkkring kan gebruiken als dit noodig is.
Nu telt Amsterdam 9 brandweer- en 6 policiebureaux, en rekent men daarbij het centraal bureau der brandweer dan komt men tot een getal van 16 stations.
Door deze telegraaf kunnen de stations nu wel bevelen ontvangen van het centraal bureau en ook onderling elkaar mededeelingen doen, bij het uitbreken van een brand is dit echter niet voldoende, daar de wachthebbenden op zulk een station niet kunnen raden waar de brand woedt. Er moest nog een toestel zijn, waardoor het publiek aan de brandwachten kennis kon geven van het onheil, en daarvoor bezigt men de zoogenaamde brandschellen, waarvan wij hiernaast eene afbeelding geven.
De brandschellen, in Amsterdam en de buitenwijken 128 in getal, zijn besloten in mahonyhouten kastjes, met een glazen deur, waarvan degene aan wiens huis de schel is aangebracht, den sleutel bezit.
De werking der brandschel is zoo eenvoudig mogelijk. Het handvat A is de trekker der schel; wordt deze in beweging gebracht dan daalt het gewicht B, terwijl het radje C eenige malen ronddraait. De beweging duurt zoo lang tot de naald D tegen het pennetje P slaat, als wanneer alles weer in rust komt.
Als het gewicht afgeloopen is, moet dit, even als bij een gewone huisklok gebeurt, weer opgewonden worden, en daartoe behoeft men slechts den sleutel E, welke op een koperen pen hangt, op de stift F te plaatsen. Onder is een seinsleutel G aangebracht, waardoor de leden der brandweer, op de plaats der ramp gekomen, met het centraal bereau kunnen spreken en zoo verslag kunnen doen van hunne bevinding.
Zoodra nu een Amsterdammer brand bespeurt, begeeft hij zich terstond naar de naastbijzijnde brandschel en geeft den bewoner van het huis, waar zij is aangebracht, daarvan kennis. Deze opent het kastje en ziet of de naald bij D in rust is, want is dit niet het geval, dan is dit een teeken, dat eene andere brandschel reeds den brand meldt en hij moet dan wachten tot dat de naald weêr op haar gewone plaats zit.
DE BRANDSCHEL.
Is de naald nu in rust, dan trekt hij aan het handvat. A en doet zoodoende het gewicht dalen, waardoor het station der brandweer het sein ontvangt. Hij is echter verplicht te wachten tot dat hij het antwoord begrepen ontvangen heeft, dat bestaat in een tot driemaal herhaald slaan van de naald tegen het pennetje; want ontvangt hij dit antwoord niet, dan kan hij er zeker van zijn, dat het brandweer-station zijn sein niet heeft gehoord, en moet dus opnieuw aan de koord trekken tot het antwoord begrepen gegeven wordt.
Men zal het gewicht der brandschellen licht begrijpen. Op hetzelfde oogenblik toch, dat de brand, die zich nog niet ver uitgebreid kan hebben, bekend wordt, kan het centraal bureau zijne bevelen geven tot blussching, en daar in de brandweer stations dag en nacht alles gereed staat om uit te rukken, gebeurt het maar hoogst zelden, dat de brandweer niet binnen 10 minuten na het ontvangen bericht op de plaats des onheils is, gereed om water te geven.
Het tweede, niet minder voorname punt, dat er steeds bluschmateriaal en personeel in voldoende mate voorhanden zijn, heeft betrekking op de inrichting van het brandweerkorps zelve en daarom zullen wij gemakshalve het personeel en de bluschmiddelen afzonderlijk behandelen.
Het materieel waarover de brandweer beschikt, bestaat uit:
3 land-stoombrandspuiten, getr. door paarden;
2 spuiten 1. klasse getr. door paarden;
4 spuiten 2. klasse getr. door manschappen;
3 spuiten 3. klasse getr. door manschappen;
2 personenwagens, getrokken door paarden;
15 brandkranen;
7 vloeiputten;
de oude spuiten;
eene behoorlijke hoeveelheid reddingsmateriaal;
2 drijvende stoombrandspuiten, en
5 schouwspuiten.
De land-stoombrandspuiten zijn vervaardigd naar het model te Londen bij de fire brigade in gebruik, en kunnen, als zij in werking zijn, elke minuut 1200 liters water geven. Als er eene uitrukt, voert zij, behalve de zes man die haar bedienen, waaronder twee slangenvoerders, alle gereedschap en steenkolen meê voor drie uren werkens, zoodat in dien tusschentijd, als het noodig mocht blijken, tijd genoeg is om nieuwen voorraad aan te voeren.
De spuiten der eerste klasse worden, met inbegrip van den chef en koetsier, door tien man bediend en door twee paarden getrokken. De eigenlijke spuit staat los op het voertuig, dat een hellend vlak is, waardoor men bij het halthouden haar gemakkelijk op den grond kan laten glijden. Onder zijn bakken aangebracht, waarin slangen, touwen, paardentuig, schroef-, brandkraan-, vloeiput- en kleppensleutels, breekijzers, mokers, enz. geborgen zijn. Na het halthouden heeft men nauwelijks eene minuut noodig om water te kunnen geven, en wel 100 liters in de minuut. Is de brand echter hevig, dan worden de pompstokken uit de kokers gehaald en 12 man aan 't pompen gezet, waardoor men tweemaal zooveel water krijgt, dus 200 liters per minuut.
De spuiten der tweede klasse zijn geheel gelijk aan die der eerste, doch worden niet door paarden getrokken en hebben ook slechts 7 man tot hare bediening noodig, namelijk een chef, 4 pompers en 2 pijpvoerders.
De spuiten der derde klasse zijn van veel kleiner afmeting en worden ook slechts door 2 pompers en een pijpvoerder bediend. Ook deze kunnen even als die der eerste en tweede klasse op dubbel werk gesteld worden en geven dan 90 liters water per minuut.
Het spreekt van zelf, dat het bij een brand niet voldoende is water te geven, de menschenlevens en goederen die in gevaar verkeeren van te verbranden, moeten ook gered worden, en om daarin te voorzien, wordt eene spuit gewoonlijk gevolgd door een personenwagen met zijn 24 manschappen, om hulp te bieden waar het noodig is.
Zulk een personenwagen mag men gerust een tuighuis noemen van alle gereedschappen noodig om een brand te beperken, menschen te redden en door het vuur gekwetsten de eerste hulp te bieden. Voor al deze werkzaamheden is het personeel van den wagen ook volkomen berekend, en wie ooit getuige is geweest van de vaardigheid en het overleg waarmeê zij in de grootste gevaren te werk gaan, zal moeten erkennen dat met zulk personeel veel ongelukken voorkomen worden.
De drijvende stoombrandspuiten zijn zoo ingericht, dat zij door alle grachten der stad kunnen varen en leveren in werking 5000 liters water per minuut. Zij zijn tevens voorzien van een schroef, waardoor zij ook groote schepen op sleeptouw kunnen nemen. In eene stad als Amsterdam met zijne vele grachten kunnen deze spuiten zoowel bij huis- als scheepsbranden dienst doen en meer dan eens hebben zij een brand gebluscht, die van landzijde zeer moeielijk te genaken was.
De oude spuiten worden maar hoogst zelden gebruikt, en dan nog slechts alleen in nood, want het nieuwe materiaal doet te goede diensten om het oude te bezigen.
Vloeiputten en brandkranen staan ook onder het beheer der brandweer en worden door haar in goeden staat gehouden.
Met de beschrijving van het materiaal zullen wij ditmaal besluiten, om in een volgend nommer met het personeel te beginnen. Zeggen wij ten slotte dat, theoretisch, de spuiten der amsterdamsche brandweer gezamelijk 16000 liters water per minuut kunnen geven, een watervloed, waartegen de uitgestrektste branden niet bestand zijn, ja, een vierde gedeelte is zelfs voldoende om een zwaren brand meester te worden.
(Wordt vervolgd.)