omstandigheden, maar al te dikwijls het geval is, denken wij het beter dat zij grootendeels gewijzigd of door uitspanningen vervangen werden, meer in harmonie met onzen tijd.
Volksspelen en kermissen zullen er echter in België altijd bestaan; zij zijn met het volk als het ware vergroeid, dat minder aan het huiselijk leven gewoon, meer zijne uitspanning zoekt op de straat en in de herbergen, terwijl daarenboven zijn gemoedsaard reeds iets meer bewegends heeft, dan wel die der hooger op wonende volken.
De geschiedenis levert herhaalde voorbeelden op van volksmisnoegen, omdat de regeering de hand aan de volksvermaken en kermissen durfde slaan; dat was, in het algemeen genomen, het geval tijdens de regeering van Joseph II, ‘den koster van Weenen,’ zooals koning Frits hem spottend noemde, alsmede in den tijd der eerste fransche republiek. Dat was, voor wat Antwerpen in het bijzonder aangaat, het geval, toen onder den voormaligen burgemeester Legrelle, in 1846 de parochiekermissen - de dagen, dat de volksspelen onbelemmerd hunnen gang gingen - werden afgeschaft, en door eene algemeene kermis vervangen, die echter ten gevolge van gansch bijzondere omstandigheden, slechts voor de eerste maal in 1850 kon gevierd worden.
De wedloop van geblinddoekten hoort niet in de antwerpsche, zelfs niet, naar wij meenen, in onze vlaamsche parochiën thuis: die ruwe aardigheid, waarbij noodzakelijk blauwe oogen, ingedrukte neuzen, blauwe schenen en bloedende koppen behooren, moet bij de Walen inheemsch zijn.
De uitlegging van dit spel, dat dikwijls tot onaangenaamheden, maar ook meer dan eens tot de koddigste tooneelen aanleiding geven moet, is gemakkelijk uit onze gravure zelve op te maken.
Na dat de burgemeester de geblinddoekte loopers in oogenschouw genomen en alzoo gezien heeft, dat geen enkel van hen een puntje licht ziet; na de loopers daarenboven door draaien en keeren in dwaling gebracht te hebben, roert men de trommel en op dat geluid af, loopen de blinde mannen naar een vooraf bepaald doel.
Aan varianten in dat spel, naar gelang der gemeenten, ontbreekt het niet. Sommige loopers zijn in hun werk uiterst bedreven en toonen daarin zoo veel behendigheid, dat men zou zeggen dat zij de oogen deels vrij hadden.
Wij zullen nog over andere volksspelen en volksvermakelijkheden in onze uitgave handelen, en noodigen de personen uit, die ons daaromtrent het een en ander kunnen doen geworden, ons met hunne bijdragen en meêdeelingen te vereeren.