De wilde eend.
Wie kent onze wilde eend niet? Van haar stammen onze tamme eenden af, welke zich nog in verschillende rassen verdeelen. De wilde eend, zegt Schlegel, komt in alle streken van het noordelijk halfrond voor. Het manneke in het prachtkleed, waard genoemd, is zeer gekenmerkt doordien de vier middelste bovendekveeren van den staart naar boven en onder omgekruld zijn.
De wilde eend nestelt in het riet, tusschen waterplanten, in het gras, somtijds ook op lage boomstammen, b.v. knotwilgen, in holle boomen, of zij legt zelfs hare eieren in oude kraaiennesten. In het koude seizoen verhuizen de eenden of zwemmen zij in het rond.
Men weet dat de jacht op eenden in waterrijke streken, een geliefkoosd vermaak aanbiedt, dat deze vogels in groote menigte in de zoogenaamde eendenkooien gevangen worden, en dat ons land van oudtijds wegens deze vangst beroemd was.
Wij zegden hooger dat de uit de wilde eend afstammende tamme rassen zeer veelvuldig zijn. Inderdaad bek, kleur en grootte verschillen aanzienlijk. De zonderlingste is wel de pingoeïneend, uithoofde van de buitengewone lengte van haar lijf, en zij, zegt gemelde professor, bij het staan en loopen eene nagenoeg loodrechte richting aanneemt.
De zeldzaamste der buitenlandsche eenden, is die van Midden-Azië, en in het latijn de anas caryophyllacea; kop en hals zijn roosrood en de rest van haar veêrenkleed is bruin.
Doch het valt niet in ons bestek de veelvuldige eendensoorten op den aardbol te beschrijven. Wij moeten echter de pijlstaart noemen de anas ocuta, die hier precies, ten minste in eenige landen, niet vreemd is; de slobeend, de anas clypeata, de zomer- en wintertaling. De laatste blijft in het koude seizoen in onze luchtstreek, doch de eerste trekt naar het zuiden. De zomertaling is iets of wat grooter dan de wintertaling, en verschilt van deze ook in kleuren.
Ook de mandarijn-eend is sedert lang een sieraad onzer vijvers geworden. Bij het manneke, zegt meergemelde schrijver, bekomt, in het prachtkleed, eene der kleine slagpennen eene geheel buitengewone ontwikkeling en neemt den vorm aan van een grooten opstaanden waaier. Het dier heeft bovendien eene kuif en het vederkleed is met de fraaiste kleuren versierd. Deze soort komt van China en Japan, en wordt aldaar, gelijk bij ons, in vijvers en tot sieraad gehouden.