De Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 361]
| |
[Nummer 46]KERMIS TE CHARLEROI.
| |
[pagina 362]
| |
Kermis te Charleroi.Het waalsch gedeelte van België is niet alleen onder opzicht van taal, maar ook, en het gevolg is natuurlijk, onder dat van zeden, gansch verschillend van het vlaamsche gedeelte. Men moge zooveel van eenheid droomen en spreken als men wil, doch er blijft tusschen de waalsche en vlaamsche stammen eene groote en wijde grens bestaan, die, voor wat het innerlijke leven betreft, hen van weêrszijden vreemdelingen voor elkander doet zijn. Onze vlaamsche bevolking is vooral huiselijk en dat juist is de hoedanigheid van de waalsche niet, welke door haar nijverheidsleven gansch den dag van haren huiskring verwijderd zijnde, daarin 's avonds teruggekeerd, niet veel aantrekkelijks vindt en dan ook, pas juist uit de koolmijn gekomen, den weg naar de herberg inslaat. De afwezigheid der vrouw van den huiselijken haard is de schuld van dien toestand. Dat daaruit een groot zedelijk verval komen moest, was onvermijdelijk. De vrouw zelve verliest niet zelden hare schoonste hoedanigheden. Ook zij werkt en wroet als eene slavin, diep in den schoot der aarde en draagt, om des te gemakkelijker te kunnen werken, het kleed des mans. Het loon van gansch een huisgezin, want de kinderen werken even als de moeder, zou aanzienlijk zijn, indien orde en zuinigheid hetzelve regelden; doch van die kostbare hoedanigheden is men dikwijls verre verwijderd. Integendeel, de dagen dat er niet gewerkt wordt, zijn niet zelden braspartijen, waarin zelfs de champagne zijne rol speelt. Wat men dan ook zegge; hoe men zekere statistieken dan ook opblaze, de zedelijke en ook de verstandelijke waarde des volks, is lager in het waalsche dan in het vlaamsche land, en vooral mag men dit zeggen, onder het opzicht der vrouw, welke bij de Walen nog op een lagen trap staat, terwijl zij, in ons vlaamsch midden, als meisje en moeder ten troon verheven is. De kermissen in den omtrek van Luik en Charleroi zijn zeer gedruischmakend. Dat is overigens ook in het vlaamsch gedeelte het geval. Het schijnt wel dat de kalmste bevolking hare dagen van bandelooze uitspatting hebben moet. Wat in het Walenland kenmerkend is, zijn de volksdansen, die men Cramignon noemt en welk woord wij het beste vertalen door het woord slingerdans. Dat woord teekent inderdaad de beweging van den dans voortreffelijk aan. In 1869 woonden wij te Luik onder ander een Cramignon bij. Hel lied dat gezongen werd, was getiteld les ouyes di nonante ans: ‘Di nonante an, Lîgeois, mes blancs chvet sont chergî,’ doch gij zult, lezer, uit die brabbeltaal gewis niet wijs worden en wij willen hier de vertaling van negentigjarige oogen opnemen. Met negentig jaren, Luikenaars, zijn mijn haren beladen; ik ben van dien droeven tijd die niet anders kende dan slaan. Heden op het bloemrijke pad, wil ik dansen, springen. Ik ben van dien droeven tijd, die niet anders kende dan slaan, toen de keizerlijken ons op den nek vielen. Heden, enz. Toen de keizerlijken ons op den nek vielen..... Dan was het Dumourier die kwam om ze te verjagen, en ons arm luiksch volk was bijkans verpletterdGa naar voetnoot(1) Men wist niet tot welken heiligen zich keeren. Rijken en domheeren vluchtten onze stad; onze vrouwen en zusters staken zich weg om niet onteerd te worden en op de groote Markt zat iedereen in 't nauw. En nu herbloeit ons Luik, als een lustige roozelaar, als een boom, vol bloem en vrucht, met weelde overladen. Dat gaat mij, eer ik sterf, te zien op onze torens, de vaandels van twintig kleine of groote volken. Hunne volkskleuren en de onze schijnen zich onderling te streelen; olijftakken verbin len onze banieren. Onze slingerende dansen kan men van verre hooren, om 't geluk te vieren van een sterk verbonden volk. Hier wordt de zalige wijn begoten; hier komt Oostenrijk en Engeland met Frankrijk kermis houden. Ik zie ze malkander kussen uit echte broederliefde; zij zweren vriend te zijn en nimmermeer te kijven. Verrukt bedank ik God. Ik mag mijn oogen sluiten. Met negentig jaren, Luikenaars, zijn mijne witte haren beladen. Heden op het bloemrijke pad wil ik dansen, springen: Houie, so des pasai d'fleur, ji veus danser, pochî.’ De cramignon werd gedanst ter gelegenheid van het internationaal schuttersfeest. Doch wij dwaalden van onze gravure eenigszins af, om de verscheidenheid in de zeden en gewoonten tusschen de beide deelen van Zuid-Nederland te doen zien. De kermis, die onze gravure voorstelt, zou voor een vlaamsch tooneel kunnen doorgaan, - want de ‘vogelpik’ is ook een vlaamsch spel - zagen wij die drinkende vrouwen in manskleeren niet. |
|