De Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 354]
| |
snakken naar een malschen regendroppel. Twee kinderen komen dwars over de vlakte heen. Zij volgen geen weg; voor hen is er ook geen baan noodig, evenmin als voor den zeeman op den wijden oceaan. Zij gaan instinktmatig voort, zeker zijnde aan de kleine hut op den boschkant uit te komen, zelfs zonder poolster, zonder het blinkend torenhaantje, groenen masten-boom, of de kronkelende rook die hier of daar soms uit een schoorsteentje opstijgt, en hun tot baak dienen kon. 't Zijn echte kinderen der natuur: weinig gekleed, gehavend en met verwarde haren. De blonde haren zijn schier zwart van het stof, en de zwarte worden schier blond. Zonder heb- of eerzucht groeien de kinderen der heide op, weten niet dat de wereld grooter is dan eenige dorpen en de heivlakte in den omtrek, en bekommeren zich niet om de woeling welke in de mierennesten, die men steden noemt, heerscht. Hun levensweg loopt van de hut naar de kerk en een paar keeren in hun leven zal hij het raadhuis aanraken, waar de man met den driekleurigen sjerp den pas geborene zal opschrijven en waar hij vroeger op een stuk papier heeft geklad: ‘echtelieden.’ Dat overigens ligt den dorpeling weinig aan het hart: zijn huwelijk wordt eigenlijk in de kerk, aan den voet van het altaar en door den pastoor, voor hem de vertegenwoordiger Gods op deze wereld, voltrokken: het overige is iets dat men hem oplegt en waaraan hij zich zonder morren onderwerpt. Doch de kinderen, welke de schilder ons hier in eenige trekken voorstelt, zijn nog zoo verre niet in het leven: voor hen bestaat nog slechts huis en kerk. Nu komen zij van het dorp met proviand beladen, en vader die reeds uit het veld thuis is, wacht op eene goede sneê brood en een teug versche melk; dit is met den aardappel - dat manna der heidorpen - zijn avondmaal. De hond heeft van verre de kinderen bemerkt, en hij is blij blaffend het tweetal te gemoet gesneld, en nu zullen de kinderen ook gewis den stap verhaasten en weldra de hut bereiken, waar vader, na een drukken en afslovenden dag, hen onder den vlierboom aan den waterput, zit af te wachten. Het schilderstukje, uiterst fijn en warm van toon, maakt deel van de kollektie van den heer Bogaerts, te 's Hertogenbosch, die allengs eene zeer nette verzameling van voortreffelijke meesters vormt en aan hunne werken, door de gravuur, eene befaamdheid geeft tot welke deze anders moeilijk zouden geraken. |
|