De vrouwelijke kruistocht.
In Engeland heeft men een groot getal mannelijke en vrouwelijke apostels, die, deze voor dit, gene voor dat, een zendelingschap op zich nemen. Dames uit den deftigen stand, aangezet door de berucht geworden ‘mother Stewart,’ de amerikaansche preêkster, ieveren druk op dit oogenblik tegen het gebruik van allen sterken drank, en stellen zich voor het in den spiritus meer en meer verzinkende Engeland, te redden.
Van waar komt het toch dat in Engeland en Amerika, de dames zich rollen toeëigenen welke zij in België, Nederland of elders niet op zich zouden nemen? Wij zouden Nederland reeds min of meer moeten uitzonderen, waar zekere vrouwen reeds min of meer excentrieke zendingen beginnen te vervullen, en hierin, verwonderlijk genoeg, door zekere bedaagde Hollanders worden toegejuicht.
Hoe komt het? vragen wij. 't Is bij eenigen wel het middeltje om wat buitengewoons te doen; doch wij nemen aan dat velen van goede meening zijn en zij, overtuigd zijnde van de verlatenheid waarin hare godsdienst den minderen man laat, denken, in die leemte door eigenhandige pogingen te kunnen voorzien.
Inderdaad, het protestantism en al zijne aanhoorige sekten, laten den werkman aan zijn lot over; er bestaat geen hechte broederband tusschen de harten en de godsdienst. Het katholicism is juist het tegenovergestelde: deze godsdienst toch scheidt zich nergens van den minderen man; de godsdienst neemt den pasgeborene op en blijft hem bij tot na den dood.
Het is die ledigte, door de hervorming daargesteld, welke dus die wereldsche dames willen aanvullen. Zeer lofwaardig, inderdaad! Wij juichen de poging toe; doch zij zal nooit die vruchten dragen, welke de werking van de bepaalde godsdienst daarstelt.
Onze gravure stelt de apostolische dames voor, op het oogenblik dat zij haar matigheidswerk in eenen drankwinkel gaan vervullen. Nu, voorwaar, dat is reeds stout genoeg voor dames! Den vijand aantasten in zijn paleis en waar hij gezeten is op zijnen troon van alle mogelijke geëtiketteerde flesschen en vaten!
De herbergier schijnt echter niet erg met de zaak ingenomen. De dames mogen pleiten zooveel zij verkiezen, doch voor gezondheids- en andere maatschappelijke redenen zal hij niet zwichten. Men zou hem,.... rentenier moeten maken, wilde men hem als een voorstander der ‘matigheid’ doen optreden, en juist dat ‘rentenier-maken’ zou de opvolgers als paddestoelen zoo talrijk, doen opschieten.
Hoe het zij, goeden moed, dames! doch het is wel te betreuren dat zooveel opoffering aan eene zoo onvruchtbare zaak wordt gewijd.