De obelisk des Vatikaans.
Obelisken of naalden zijn lange, dunne, rechthoekige of ronde zuilen, die in een puntigen top eindigen en op een voetstuk rusten, waarvan het bovenvlak niet veel grooter is dan het grondvlak van den obelisk.
Zij zijn het eerst opgericht door de Egyptenaren; deze plaatsten ze voor hunne tempels en paleizen, ook voor de graven hunner koningen en voorzagen hunne muren van hiëroglyphen (teekens, die gelijk vele onzer woorden personen of zaken moesten voorstellen, als b.v. een cirkel de eeuwigheid), die de bestemming der gebouwen aanwezen en de koningen, die ze gebouwd hadden.
Uit dien hoofde zijn zij van groot nut voor de geschiedenis, en een reiziger durfde beweren: egyptische tempels en obelisken zijn opengeslagen boeken, waarin de wetenschap onthuld, de zedekunde geleerd, en nuttige kunsten aangewezen worden.
Toen Egypte onder de Romeinen kwam, deden de keizers een aantal obelisken naar Rome overbrengen en versierden er de wereldstad meê.
Gedurende vijfhonderd jaren prijkten zij op hunne voetstukken, tot zij door de barbaren, die in Italië vielen, het uitplunderden en aan het romeinsche rijk een einde maakten, omver geworpen werden.
Alleen de obelisk, die zich thans op het plein des Vatikaans verheft, bleef van de vernieling bevrijd.
Deze obelisk, uit een stuk graniet gekapt, niet voorzien van hiëroglyphen, werd door keizer Caligula uit Egypte naar Rome gevoerd en in zijn renperk op den vatikaanschen heuvel geplaatst, dat men later het renperk van Nero heette, en waar zich nu de sakristy van St.-Pieter bevindt.
Paus Sixtus V kwam op het denkbeeld er het St.-Pietersplein mede te versieren en vertrouwde aan Dominicus Fontana het gewichtige werk toe, het gevaarte naar zijne nieuwe bestemming over te brengen.
De obelisk stond tot op een vierde van zijne hoogte in den grond, ten gevolge van eene aanmerkelijke verhooging, die in de wijk des Vatikaans zooals in andere wijken had plaats gehad.
De taak was dus: een granietblok van 993537 ponden uit den grond te lichten, te vervoeren en op het plein des Vatikaans op zijn voetstuk te plaatsen.
Op den 30 april 1586 begon men aan de twee eerste deelen van dezen reusachtigen arbeid; de obelisk werd van het voetstuk gelicht en onder het gejuich der inwoners van Rome naar het plein gebracht.
Met de oprichting besloot men te wachten tot op den 10 september, wijl omtrent dien tijd de hitte begint te verminderen.
Op dien dag begaf zich Fontana, aan het hoofd van 800 werklieden, in den vroegen morgen naar St.-Pieter om de H. Mis bij te wonen; alvorens den gewichtigen en gevaarlijken arbeid te beginnen, wilde hij den goddelijken zegen afsmeeken.
Op bevel des Pausen was het plein door eene schutting afgesloten en deze door soldaten omringd, opdat niemand de werklieden zou hinderen, die eene groote ruimte noodig hadden om hunne machines te doen werken.
De bevolking had zich in de vatikaansche wijk verzameld; bezorgdheid was op het gelaat der menigte leesbaar; zóó groot was de angst, zegt een geschiedschrijver van dien tijd, dat de stilte slechts afgebroken werd door het gedruisch der kaapstanders en hefboomen, het getrappel der 140 paarden, die voor 40 windassen gespannen waren, en de stem van Fontana, als hij zijne bevelen gaf.
Slechts een enkele maal ging er een kreet uit de menigte op. Acqua alle fune! water aan de koorden! riep een man uit de verzamelde menigte.
Werd ooit een nuttige raad gegeven, dan was het zeker in dit geval.
De zuil had zich langzaam verheven tot boven zijn voetstuk en hing daar eenigen tijd als zwevende boven.
Waarschijnlijk vreesde de bedoelde toeschouwer, dat de koorden het gevaarte niet langer konden dragen. Fontana maakte van den wenk gebruik, liet de koorden bevochtigen en langzaam bewoog zich de obelisk, tot hij trotsch en onbewegelijk op het voetstuk stond.
Toen scheen op eens de donder los te breken; een uitbundig en langdurig gejuich ging uit de duizende toeschouwers op en weêrgalmde tusschen Rome's zeven heuvelen.
Fontana, bijna in onmacht gevallen van geluk, werd in zegepraal en onder de jubelkreten des volks door de stad gevoerd.
Hij ontving eene belooning van 5000 romeinsche kronen, benevens de werktuigen, die tot de volvoering van het grootsche werk gediend en eene waarde van 20000 kronen hadden.
De raad van de koorden nat te maken, was door een jong genueesch zeeman, Bresca genaamd, gegeven.
Paus Sixtus deed hem voor zich komen en vroeg hem, welke belooning hij begeerde.
De jongman bedacht zich niet lang, maar verzocht uitsluitend voor zich en zijne nakomelingen het recht om den palm te leveren, die op palmzondag in het Vatikaan noodig is.
Zijn verzoek werd toegestaan, en daarenboven begunstigde de H. Vader hem met nog andere geldelijke voordeelen.
Nog ten onzen dage komt de palm, voor de plechtigheid benoodigd, uit San Remo, waar de familie Bresca woont.
Van de drie palmtakken, die den H. Vader aangeboden worden, houdt deze er een voor zich zelven en geeft hem een geheimen kamerheer in bewaring, als hij haar niet in de hand draagt; de tweede wordt door den ceremoniemeester gebracht aan den voornaamsten assistent bij den pauselijken troon, die haar in de handen heeft, zoolang hij in bediening is; de derde blijft ter verdere beschikking van Zijne Heiligheid.
Op den 27 september werd de obelisk, van zeilen en koorden ontdaan, plechtig toegewijd aan het H. Kruis.
Na eene hoogmis, opgedragen aan het altaar des kruizes, trad de geestelijkheid in processde uit de St.-Pieters-kerk en richtte zich naar het midden van het plein onder het zingen van toepasselijke psalmen.
Aan den voet van het gedenkteeken gekomen, sprak een bisschop het bezweringsformulier uit, zegende het vervolgens, besproeide het driemaal met wijwater en teekende achtereenvolgens elk vlak met het teeken der verlossing; daarop plaatste hij, geholpen door eenige geestelijken en werklieden, het kruis op den top van de oude naald der Pharao's, terwijl het koor met het volk het heerlijke loflied Vexilla Regis prodeunt zong.
Eindelijk, toen men bemerkte dat het kruis geplant was, hieven de geestelijken het Te Deum aan; duizende stemmen vereenigden zich met die der priesters, en de kanonnen van het fort St. Angelo begroetten het monument.
Bij een motu proprio van den 1 december 1587 verleende Sixtus V een aflaat van tien jaren aan ieder, die, de obelisk voorbijgaande, ter eere van het H. Kruis het Onze Vader en Wees gegroet godvruchtig bidden zou.
Op het voetstuk vindt men de opdracht, die Caligula van den obelisk aan de keizers Augustus en Tiberius deed.
Onder de gewijde opschriften komen vooral de twee volgende in aanmerking: Ecce crux Domini. - Fugite. - Partes adversae. - Vicit Leo - de Tribu juda. - Ziehier het kruis des Heeren; vlucht, vijandelijke machten; de leeuw van den stam van Juda heeft overwonnen. Christus vincit - Christus regnat, - Christus imperat, - Christus ab omni malo - Plebem suam - defendat. Kristus overwint; Kristus regeert; Kristus beveelt; Kristus bevrijdt zijn ‘volk van alle kwaad.