De spoken in de schouwburgen.
Eenige jaren geleden mochten de schouwburgen van Parijs zich in een buitengewonen toevloed van volk verheugen. Het was niet om een Mademoiselle Rachel de treurspelen van Racine te zien voordragen, noch om het gezang van de zweedsche nachtegaal te bewonderen; het volk der hoofdstad verdrong zich in de schouwburgen, als de kleine kinderen om grootmoeder bij den haard, wel niet om spook- en toovergeschiedenissen te hooren vertellen, maar om ze te zien opvoeren.
Men zag dien winter de dooden met de levenden wedieveren, om het publiek te verlustigen; ze traden gezamenlijk hand aan hand op, speelden, dansten, vochten met elkander, staken zich met degens door het lijf; de levenden deden de dooden uit den grond oprijzen; de dooden haalden de levenden weg, enz.
De lezer zal zeker begrijpen dat hier geen sprake kan zijn van akteurs, die, eenvoudig als spoken verkleed, in persoon optraden, gelijk bij een vastenavond-maskarade, dit zou voorzeker zulk eenen opgang niet hebben kunnen maken.
Ook waren het geen beelden, die door een tooverlantaarn op het achterdoek van het theater werden geworpen, het waren wezenlijke schimmen, die in volle lichamelijke gestalte, op het tooneel tusschen de gewone akteurs rondwaarden, met een lichaam gelijk het onze, uitgezonderd alleen, dat ze wel grepen maar niet gegrepen konden worden.
Wat kan men al meer verlangen van een wezenlijk spook?
De voornaamste uitvoerder dezer zonderlinge vertooningen was de vermaarde goochelaar Robin. Hij trad het tooneel op, en op zijn bevel verschenen en verdwenen de spoken.
Een zouaaf uit den slag van Inkermann verscheen bij trommelslag en vertoonde met een bleek en ernstig gelaat het eerekruis en de wonden, die zijne borst bedekten.
In een ander tafereel verschijnt de dood onder de gedaante van een afschuwelijk geraamte.
Langzaam opent hij zijn lijkkleed en omklemt met zijn ontvleesde armen den wanhopigen toovenaar, die te vergeefs eene pistool op zijn aanrander losbrandt.
Al deze schimmen vertoonen eene verschrikkelijke levendigheid.
Men ziet ze voor en achteruit treden, door de muren in en uit dringen, op de plaats zelve wegzinken en bij een slag met de tooverroede weêr oprijzen. Zij verschillen alleen van de levenden door haren eenigszins uiteenvloeienden vorm en hare bleekheid, gelijk dit aan geesten past.
Een ander maal werd een engelsche spookgeschiedenis op veel grooter schaal voorgesteld. 's Nachts op klokslag van twaalf uren gaat het gordijn omhoog, en men ziet een bosch, door het maanlicht flauw beschenen. Een moordenaar treedt vooruit; in zijn bebloede handen knelt hij een pak bankpapieren, die hij zijnen meester ontnam, nadat hij hem verraderlijk had dood geschoten.
Maar welk verschrikkelijk gezicht! Op eenige passen afstands vertoont zich in het flauwe maanlicht de bleeke schim van zijn slachtoffer.
Zij ligt daar aan den voet van een boom, op dezelfde bank van mos, waar de dood zijn meester heeft getroffen. De moordenaar springt van ontsteltenis achteruit, dan werpt hij zich op de schim, wier helsch gelach hem doet verstijven.
Maar zijn dolk treft slechts de lucht.
Het spook verdwijnt om oogenblikkelijk weêr te voorschijn te komen; ditmaal vertoont het eene breede wonde onder zijn bebloede kleêren.
De booswicht grijpt eene bijl en werpt zich nogmaals op de verschrikkelijke verschijning, doch zij snelt weg gelijk de eerste maal.
Daar verrijzen eensklaps tusschen de boomen een menigte, met witte lijkkleêren omhangen geesten; dreigend scharen zij zich om den moordenaar heen; met den vinger wijzen zij hem aan, om zijn misdaad aan de gerechtigheid der menschen bekend te maken. Al deze verschijningen veroorzaken een volkomene begoocheling.
Men zou lichtelijk kunnen meenen dat er voor deze vertooningen een groote mate van kunst vereischt wordt; dit is echter niet het geval.
Hun rol is zeer gemakkelijk; men zou zelfs een slapende zonder moeite als spook op het tooneel kunnen vertoonen. Iets anders is het wat de gewone akteurs aangaat, die geen spoken voorstellen; deze moeten een groote mate van kunst en behendigheid bezitten; want al worden die schimmen door het gansche publiek gezien, de acteurs zien deze hunne wonderlijke speelgenooten niet en toch moeten ze doen alsof er wezenlijke personen voor hen stonden; ze moeten tegen hen gebaren maken, met hen vechten, zich laten vastgrijpen, enz.
Ziehier hoe de zaak gebeurt:
Een ieder weet dat, zoo men zich voor een spiegel bevindt, men zijn beeld even ver achter den spiegel ziet als men er zelf vóór staat; dat insgelijks een gewone doorschijnende glasruit, een al is het dan ook zwak spiegelbeeld vormt.
Veronderstel nu dat aan den anderen kant der ruit een persoon geplaatst is, even ver daar achter als gij er vóór staat, dan zult gij uw beeld naast hem zien staan.
Dit is het beginsel waar de spookvertooningen geheel op berusten.
Onder het tooneel heeft men van voren een holte gelaten door er de planken gedeeltelijk weg te nemen; daarin verbergen zich de personen, die de spoken moeten voorstellen.
Deze zijn sterk verlicht, maar het overige van het tooneel en nog meer de zaal zelf verkeeren in een schemer-donker.
Op het tooneel is een buitengewoon groote glasruit geplaatst, geevenredigd naar de breedte van het tooneel; de doorschijnendheid dezer ruit en het schemerlicht der zaal maken haar voor het publiek onzichtbaar, want het licht beneden het theater is zoo geplaatst, dat het rechtstreeks op de ruit kan vallen.
Zij is eenigszins vooroverhellend gezet, zoodat het beeld der personen, die zich onder het tooneel voor dezen doorschijnenden spiegel bevinden, nagenoeg horizontaal of waterpas de zaal wordt ingekaatst.
Dank de electrische lamp, waarmeê de levende spoken verlicht worden, bezitten hunne beelden, die zich daarenboven op donkeren achtergrond vertoonen, een buitengewonen glans. Zij teekenen zich duidelijk af te midden der akteurs, die men rechtstreeks door het glas heen ziet, en die zelf slechts zwak verlicht zijn.
De acteurs achter de ruit kunnen echter die beelden niet zien, daar die ruit als een spiegel werkt, en iemand die zich achter den spiegel bevindt, het beeld niet kan zien van een ander die er voor staat.
Daarom wordt de plaats, waar de schimmen zich voor de oogen der aanschouwers op het tooneel vertoonen, te voren proefondervindelijk bepaald, en vervolgens door de akteurs nauwkeurig onthouden. Zoo b.v. strekt de persoon, die in de vermelde spookgeschiedenis de schim van den vermoorde moet voorstellen, zich uit op een onder het tooneel aangelegde bank van mos; het licht wordt ontstoken, en zijn beeld verschijnt achter op het tooneel; iemand in de zaal neemt de plaats op, waar het zich vertoont, en door diens aanwijzing geleid, begeeft de vermeende moordenaar zich daar heen, zoodat hij ze later, wanneer het stuk voor het publiek wordt opgevoerd, van zelf kan vinden.
Ook kunnen de akteurs boven op het tooneel, die welke zich daaronder bevinden, rechtstreeks door het glas waarnemen, en dit helpt hen veel om den draad niet te verliezen.
Moet het spook op het tooneel rondspringen, dan verricht de persoon beneden slechts de noodige bewegingen, welke dan natuurlijk door de. schim volkomen worden nagevolgd.
Moet het spook daarentegen verdwijnen, dan doet men het licht eenvoudig uit, en het beeld is weg. Gaat de akteur ondertusschen naar een andere plaats onder het tooneel, en steekt men het licht weêr aan, dan schijnt het spook op nieuw uit den grond op te rijzen.
Kortom, de akteurs onder den beganen grond spelen een pantomine, welke door de spiegelruit in de zaal wordt weêrkaatst, en waartusschen de geoefende spelers daar boven een overeenstemmende pantomine invlechten.
Wel gebeurt het niet zelden dat deze laatsten, in weerwil hunner vaardigheid, de schim met hunne slagen niet treffen, en hun degen bezijden schermt, maar dat is bij iemand, die met een spook moet vechten, ook al heel natuurlijk, en zij worden daarom door het publiek niet uitgefloten.
Dat zich bij deze spookvertooningen, even gelijk bij alle andere tooneelstukken, onzedelijke voorstellingen kunnen opdoen, hoeft niet gezegd te worden, en voorzichtigheid is ook hier wel degelijk aan te raden.
De spookgeschiedenissen zijn nu uit de mode, en dit is geen wonder. Ze zijn uit den aard der zaak eentoonig, en iemand, die ze een paar maal gezien heeft, zal er spoedig genoeg van hebben, 't Is niets anders dan een nieuw Jan-Klaassenspel.