Afvaart uit Oostende.
Het opschrift op het zeil toont aan dat het eene andere dan eene vlaamsche hand is, die deze prachtige teekening bewerkte, 't Is inderdaad de duitsche teekenaar Th. Weber, die deze ‘Originalzeichnung’ leverde. Voorwaar, zij bezit eene fotografische waarheid! Die getimmerten, tot diep in de bruisende en schuimende zee, die afvarende visscherssloep, die grauwe hemel met zwarte zwevende plekken - krijschende zeemeeuwen - hebben wij er meer dan eens gaêgeslagen.
Onder het opzicht van af- en invaart, levert Oostende meer variatie op dan wel de meer noordwaarts gelegen stadjes, Blankenberghe en Heyst; ook is Oostende meer stad dan laatstgenoemde badplaatsen. Het heeft zijne haven, zijne dokken, een grooter getal badgasten in het schoone seizoen, en een langer reeks genoegens - kortom, Oostende is wat gedruischmakender, ook in karakter van personen, dan wel de beide andere steden.
De landstreek tusschen Brugge en Oostende is zeker niet aanlokkelijk, aangezien zij weinig of geen verscheidenheid oplevert, en men moet tot in de vorige eeuwen terugkeeren, om vele der plaatsen, wier torenspitsen rechts en links in de verte oprijzen, te bevolken. Aldus zijn Oudenburg en Ghistelles, zoo belangrijk in de middeleeuwen, en aan welke laatste plaats eene der dichterlijkste legenden verbonden is, welke ooit aangeteekend werd: wij bedoelen die der H. Godelieve, door onzen vriend Coomans, in zijn roman Richildis zoo meesterlijk verteld. Ook mevrouw van Ackere bracht die smartelijke geschiedenis in dicht.
Voortstoomende ziet men allengs in de verte de wit glansende duinen opdammeren; de groote zeebaak rijst op en weldra bereikt men Oostende. De oude stad werd aangelegd door Robert de Fries, die er in 1072 eene aan St.-Pieter toegeheiligde kerk bouwen deed; in 1334, toen een ijselijk orkaan Oostende teisterde, was men verplicht dien tempel verder af van het strand te bouwen.
Na het haringzouten of haringkaken, dat door Willem Beukelszoon uitgevonden en door den Oostendenaar Kien voortgezet werd, erlangde de stad eene aanzienlijke uitbreiding. In 1443 werd zelfs eene nieuwe haven gegraven.
Oostende was eene versterkte stad, en nadat gansch Vlaanderen onder den sabel van den hertog van Parma had moeten bukken, bleef die vesting in de macht der Vereenigde-Provinciën. Een talrijk garnizoen hield er stand en deed van tijd tot tijd, van daar uit, strooptochten door Vlaanderen.
Aartshertog Albert sloeg het beleg voor Oostende; doch het hollandsch garnizoen was zoo dapper, de stad zoo wel versterkt en voorzien, de overstroomingen zoo uitgestrekt, dat er drie jaren noodig waren om haar te doen zwichten. In die drie jaren tijd hadden belegerden en belegeraars duizende en duizende dapperen verloren.
Den 22 september 1604 viel Oostende in de macht van Ambrosio Spinola, doch was letterlijk niets meer dan een puinhoop; de oude stad van Robert de Fries bestond niet meer; zij werd echter spoedig herbouwd en nu door de aartshertogen met groote privilegiën begiftigd.
In de 17e eeuw treden de boekaniers op, die kapers welke op zee den Spanjaard bestookten, doch weldra voor eigen rekening roofden. Wij hebben in een voorgaanden jaargang der Illustratie, de geschiedenis dezer roovers in het kort verteld. Welnu, Oostende leverde zijn kontingent en meer dan een Oostendenaar heeft eene geduchte rol in die stoute rooverijen gespeeld, zoowel als hunne landgenooten, de Hollanders.
In 1706 werd Oostende door de bondgenooten ingenomen, en in 1722 werd er de beroemde Oostendsche Kompagnie opgericht, die door de Vereenigde-Provinciën, in 1728, den kop werd ingedrukt, omdat deze - 't was verre van edel en grootsch - naieverig waren op den handelsbloei der kleine haven.
Onder Maria-Theresia steeg die bloei echter tot op een buitengewonen trap; in 1782 beliep het getal der aankomsten van schepen, het cijfer 2600, en het gevolg van het edikt van 1781, waarbij de stad vrij-haven verklaard was, werd dat er eene nieuwe stad werd bijgebouwd.
Kort nadien brak de fransche omwenteling uit - zij, die door zekere partij als voor ons zoo schoon, zoo gunstig wordt aangezien en ons integendeel niets aanbracht dan ellende, uitzuiging, vertrapping en verdrukking. De vrijheid? Maar wij bezaten die lang vóór de Franschen. Kunst en rijkdom? Wel, die werden ons juist door die zoo ‘gezegende’ revolutie ontnomen. Evenals andere steden door de fransche ‘gelukkigmakers’ vernield en uitgeplunderd werden, onderging ook Oostende dat rampzalig lot.
Onder de regeering van koning Willem werd Oostende eenigszins opgebeurd; doch er waren in België zooveel wonden te heelen, er was zooveel onrecht te herstellen, door de fransche ‘vrijheidsvrienden’ gepleegd, dat de vijftien jaren van koning Willem daartoe niet toereikend waren.
Na 1830 is Oostende meer badplaats, dan wel handelsstad geworden, en daarin heeft ze dan ook eene zoo groote vermaardheid verworven, dat schier jaarlijks gekroonde hoofden aldaar komen vertoeven en de badgasten uit alle landen van Europa, doch vooral uit Duitschland, daar te samen stroomen.
De zeedijk is sierlijk ingericht en langsheen denzelve verheffen zich een aantal, in voortreffelijke voorwaarden gebouwde etablissementen, zooals onder ander de kursaal, waar de koncerten en de bals gegeven worden.
Het woelige leven is nu in Oostende andermaal aangevangen; het badseizoen is reeds verre gevorderd. In den winter en in het najaar moge die stad stil en doodsch zijn, in het schoone jaargetij is zij recht levendig en wordt er eene pracht ten toon gespreid, die men moeielijk elders vinden zou.