De Belgische Illustratie. Jaargang 8
(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 315]
| |
iedereen stelde zich iets buitengewoons voor, iets Yankee-achtigs; want al ligt Philadelphia niet, zooals Parijs en Weenen, aan het groote Europeesche spoorwegnet, men begreep dat velen met genoegen de gelegenheid zouden waarnemen om eens te gaan zien naar het land waarvan men zooveel zonderlinge dingen vertelde. Geen wonder dan ook dat de tentoonstelling het onderwerp van den dag werd, en nieuwsgierig naar elk bericht werd omgezien, dat daarvan iets wist meê te deelen, zoo zelfs dat een dagblad of tijdschrift zijn goeden naam zou verliezen, indien het er zich niet meê bezig hield. Ook wij begrepen dit, en daar het niet meer dan rechtvaardig is, dat de redaktie van een tijdschrift een wensch van hare lezers vervult, als zij dien raden kan, zoo hebben wij besloten van de voornaamste bijzonderheden der wereldtentoonstelling te Philadelphia in onze kolommen eene schets te geven. Alvorens echter daartoe over te gaan, willen wij met een enkel woord spreken over de Amerikanen uit onzen tijd, over hun handel en wandel, hunne zeden en gebruiken. Wij beginnen met een vooroordeel, dat tamelijk algemeen tegen den Amerikaan bestaat, te bestrijden. Als bij ons spraak is van Yankees, schijnt men zich een tien- of twaalftal kerels voor te stellen met groote strooien hoeden op, de beenen op de tafel, wedieverende wie van hen het verst kan speeken. Ofschoon het nu wel niet te betwisten valt dat dergelijke walgelijke buitensporigheden onder de Amerikanen bestaan, zal men veel dichter bij de waarheid zijn wanneer men zich dat volk voorstelt, rusteloos werkend als mieren, altijd zoekend naar een middel waaruit goud kan worden geklopt.
Wanneer men door de straten van New-York wandelt, en een der vele winkels binnengaat, moet het niemand verwonderen, als hij aan het eene venster hoeden uitgestald ziet, terwijl voor het andere een groote schotel staat met gewone zuurkool. Zoo iets is amerikaansch, maar daarom toch niet buitengewoon. De eigenaar van bedoelden winkel weet heel goed - zonder dat hij zich wellicht geplaagd heeft om een verband te zoeken tusschen hoeden en zuurkool - dat wie een hoed draagt ook een maag heeft, en zuur-. kool niet alleen een goed eten, maar ook eene waar is die winst oplevert, en bij zulk eene redeneering vervallen bij den Yankee alle andere. Wij zouden zoo iets hier vreemd vinden, doch in Amerika is het alledaagsch. Iedereen gevoelt zich vrij en het zal niemand in het hoofd komen te lachen om den hoeden- en zuurkoolverkooper, die zulk eene zonderlinge overeenkomst heeft uitgevonden. Over dat gevoel van vrijheid zijn niet weinig histories in de wereld gezonden, doch gewoonlijk heeft men bij de keus daarvan de uitzonderingen voor den regel aangegeven, zoodat men tot gevolgtrekkingen komt die den toets niet kunnen doorstaan. Wat men in Amerika onder vrijheid en gelijkheid verstaat, kunnen wij begrijpelijk maken door een staaltje ons onlangs door een Amerikaan meêgedeeld. Bedoelde Amerikaan is eigenaar van een kleêrmakerswinkel, in een der hoofdstraten van een niet onbelangrijke stad in den staat Ohio. Als ik met mijne knechts op de werktafel zit - zoo vertelde hij - gelijken wij veel op een romeinschen Senaat, waar ieder doet wat hij wil, en ik ben er van overtuigd dat de knechts geen steek zouden doen, indien de meester verkoos wat rond te loopen zonder iets uit te voeren. Er kan daar geen kwestie zijn om het fijnste werk voor den meester te laten, hij moet evengoed als de minste zijner knechts alles doen wat voor de hand komt. Des zaterdagsmiddags echter ziet men de gelijkheid het best uitkomen. De winkel moet dan schoon gemaakt worden, en daar er nooit een vrouwenhand aan komt, moeten dit de heeren zelf doen. En de meester is hiervan niet uitgesloten. Water aanbrengen en dapper bessem en halvemaan hanteeren, is eene kunst die iedereen verstaat, zoo redeneert men, en waarom zou de meester daarop eene uitzondering moeten maken? Neen, alles moet meêdoen, en een meester die dit niet verkoos, zou geen knechts kunnen houden.
Dit is een staaltje uit het dagelijksche leven, men begrijpt dus hoe het in het algemeen toegaat. Amerika is wel eens vergeleken met een gebouw dat half uit marmer en half uit kalksteen is opgetrokken, en er is geen beeld dat beter gelijkt, want zonderlinger samenkoppelingen zal men nergens vinden. Mannen met hooge zijden hoeden, blauwe kielen en gescheurde broeken; dames met de rijkste stoffen gekleed, met diamanten omhangen, en met schoenen aan waar de kous door komt kijken; haveloos gekleede sjouwers die dagbladen lezen, gezeten op een omnibus, naast een heer met een brillant in zijn ring die doodbedaard een haring uit de hand opeet; prachtig geschilderde rijtuigen, getrokken door paarden die geen enkelen tand meer in den bek hebben; winkels, waar men kleêren en groenten verkoopt, naast huizen met vergulde gevels; prachtige paleizen, waar tegenover de jodenbuurt is; in één woord de grootste tegenstellingen vindt men daar naast elkander. Men weet dat Amerika het land is van kolossale ondernemingen, zoo zelfs dat de levendigste verbeelding daarbij te kort schiet. Vandaar dan ook dat iemand die uit Amerika komt, heel wonder staat te kijken, wanneer wij met opgetogenheid gewagen van de groote inrichtingen van verschillenden aard die bij ons in de laatste jaren tot stand zijn gekomen. Om meer op ons gebied te blijven, zullen wij enkele bijzonderheden meêdeelen betreffende de uitgave van de New- York Herald, het grootste dagblad van Amerika.
De bekende expeditie van Stanley, om Livingstone op te zoeken, kostte aan dat blad niet minder dan 15.000 fr. Er zijn verschillende redakteurs aan verbonden die een salaris trekken van 100.000 fr. Toen de beruchte Rochefort uit Caledonië ontsnapt was, zond de Herald onmiddellijk vijl reporters uit om hem te ontmoeten als hij den voet in Amerika zou zetten, en allen hadden in last hem den eersten brief af te koopen dien hij zou schrijven. Rochefort vroeg er fr. 15.000 voor en kreeg ze; de reporters waren intusschen gemachtigd om tot 25.000 fr. te gaan. De Herald houdt er eene eigen stoomboot op na, om vóór de andere bladen het nieuws uit de oude wereld te hebben. Des zondags loopen de spoortreinen niet, doch dit is voor de Herald geen belemmering, want elken zondag loopt er voor haar rekening een exprestrein, die het nieuws aanbrengt. Hebben er in Europa belangrijke feiten plaats, dan zien hare reporters er niet tegen op 25.000 fr. voor een telegram te betalen, en in weerwil van al die Overgroote kosten verdient de eigenaar meer dan een millioen gulden per jaar. Die sommen zijn zeker fabelachtig, doch de Amerikanen willen ook geen ander blad zien en begunstigen het met hunne advertenties, en, zooals men weet, de Amerikanen verstaan de kunst om te adverteeren. Er zijn huizen die er jaarlijks schatten aan besteden en er wel bij varen. Een groot handelshuis houdt er eene redaktie voor hare advertenties op na, en niet zelden ziet men in vloeiende en wezenlijk schoone verzen, schoensmeer, potlooden, zakmessen en andere voorwerpen van dagelijksch gebruik in de dagbladen aanprijzen. Het is bekend, dat de Amerikaan Barnum een millioen gulden per jaar aan advertenties betaalt, en nooit zou hij 't zoover gebracht hebben, indien hij niet door zijn humbug-advertenties de aandacht had weten op wekken, want hij kende het karakter zijner landslieden, die in alles smaak hebben, wat naar excentriciteit gelijkt.
Een spoorweg als van New-York naar San-Francisco zou overal eene onmogelijkheid zijn, doch de Amerikanen, begrijpende dat zulk eene lijn van onberekenbaar nut voor hunnen handel moest zijn, zeiden: hij zal er komen! en geen twintig dagen nadat dit woord was uitgesproken, snorde de eerste locomotief reeds over een gedeelte van de nieuwe lijn. Dat was echt amerikaansch! Hunne staatsinstellingen zijn insgelijks zoo vrij mogelijk. Elke staatsambtenaar, hoe groot of klein ook, van den cipier eener gevangenis tot den president der Unie, allen worden door het volk gekozen, en wie het meeste beweging weet te maken, is het zekerste dat de volkskeuze op hem zal vallen. Standen komen daarbij volstrekt niet in aanmerking, want in een land waar een kleermakersjongen, Johnson, een neger, Lincoln, het tot president der republiek kunnen brengen, kan wel van geen standen spraak zijn. De sjouwer met zijn gescheurde broek aan en een pijp in den mond loopt even fier langs 's Heeren straten als de snob met zijn Canadahoed op het hoofd en de fijne regalia in den mond, en al zag men die twee exemplaren gearmd loopen, niemand die er van zou opzien. In dat wonderland wordt eene groote wereldtentoonstelling gehouden, en niet één europeesche natie, of zij heeft haar beste beentje vooruitgezet om er te schitteren, dewijl allen zeer goed begrepen dat er heel veel toe noodig is om van den Yankee een goedkeurenden hoofdknik te bekomen. |
|