Nonnenwerth op den Rijn.
Het prachtigste gedeelte van den bekoorlijken en dichterlijken Rijn, is voorzeker het Zevengebergte. Dáár vindt men Treuenfels, Drachenfels, Wolkenburg en andere plaatsen, wier naam alleen een schat van legenden en overleveringen aanduidt.
Links van onze gravuur, ligt Rolandseck en in het midden Nonnenwerth, waar vroeger een klooster lag. Schiller heeft de legende, daaraan verbonden, hartroerend bezongen in zijn ridder Toggenburg.
De paladijn Roland ging ten oorlog naar het H.Land. Weêrgekeerd zijnde, was zijne bruid te Nonnenwerth, bruid des Heeren geworden:
‘Die gij zoekt en dacht te ontmoeten
‘Gistren sprak zij aan zijn voeten
Dat grievend leed was den ridder te zwaar om te dragen. Prachtig schildert de dichter hem af als hij strijdpaard en wapenrusting verlaat; als hij eenzaam van den slotwal neêrdaalt en 't haren kleed om de lenden zich, op eene plek waar hij het klooster ziet, eene nederige woning bouwt:
En hij bouwt in gindsche streken,
Waar hij 't klooster ziet
Uit de duistre linden steken,
Van het eerste morgengloren,
Tot het maanlicht scheen,
Zat hij, in zijn hoop verloren,
Zat te staren op de muren,
Vele trage en kruipende uren,
Tot hij de engel daar ontdekte,
De oogen langs de velden strekte,
Daar, het oog op de muren gericht die zijnen schat bevatten, stierf hij:
En zoo zat hij, zonder leven,
's Ochtends als een steen,
Nog den dooden blik geheven
Naar het venster heen.....