Karel V te Yusta.
De machtige vorst, die den scepter zwaaide over zooveel rijken, wordt ons hier voorgesteld als oud, lijdend en meer dood dan levend, doch altijd nog omgeven, al woonde hij dan ook in het klooster van Yuste, door al de pracht van hof en hovelingen. Het tafereel is het werk van onzen landgenoot de Vriendt en bevat schitterende hoedanigheden, ofschoon zijn Karel V die majesteit niet heeft, welke die van Robert Fleury ten toon spreidt.
De geschiedenis en de overlevering zijn, in dit geval, niet gansch tot akkoord, en als de eerste ons den machtigen keizer voorstelt als gansch afstand gedaan hebbende van de grootheden der wereld, toen hij zich te Yuste bevond, stellen ons eenige geschiedschrijvers den vorst voor als nog in hofhouding levende en zelfs nog zeer bekommerd om alle staatkundige zaken.
Wij gelooven het eerste gedeelte van wat wij hier uit de geschiedschrijvers aanhalen, doch minder volstrekt het laatste; immers, indien hij zich zoo druk met de staatszaken inliet, zou in 1557 Philips II zijnen vader niet gesmeekt hebben, bij monde van Ruy-Gomez de Sylva, het klooster te verlaten en de teugels der regeering weêr in handen te nemen.
Karel V was vroegtijdig oud en versleten; niet alleen was die vroege ouderdom toe te schrijven aan het veelvuldig en hoofdbrekend werk dat hij dagelijks aflegde, maar ook wel aan zijn tamelijk onmatig eten en drinken. De keizer was inderdaad een vriend van lang en goed tafelen, en zelfs als de geneesheeren hem het vorket- en bekerpleizier ontzegden, greep hij duchtig naar beiden.
Zijne lichaamsgesteltenis maakte die neiging nog noodlottiger; immers, door de slechte vorming van den mond, waarvan de onderste kinnebak ver vooruit stak, kwamen zijne tanden niet regelmatig op elkander en kon hij de spijzen niet behoorlijk vermalen. Voeg hierbij dat hij leed aan zenuwtoevallen, veelvuldige hoofdpijn, dat hij geplaagd werd, en dit reeds op zijn dertigste jaar, door de jicht en de kortborstigheid.
Met een gebroken lichaam en zeker ook eenigszins ontgoochelde ziel; daarbij gevoegd eene tamelijk sterke voorliefde voor de monniken-orden en het godsdienstig gevoel, is het besluit van afzondering niet zeer vreemd. De keizer verkoos boven alle die orden, die van den H. Jeronimus, gansch spaansch van karakter en gevestigd te Santa-Eugracia, Sysla, Mejorada en Yusta.
Dit laatste klooster lag op den rand van een prachtig bosch van kastanje-, noten- en olijfboomen, en nabij eene kleine rivier, wier naam het gesticht had aangenomen. De landstreek van Estremadura is een der schoonste van Spanje: valleien met beken dooraderd, door bosschen beschaduwd, beneden overal een tapijt van bloemen, gras en vruchten en boven op de toppen der bergen, de sneeuw des winters.
Het klooster der monniken, ten minste het nieuwe, was in den stijl der renaissance gebouwd; het was omringd door een prachtigen boomgaard en door tuinen, die de natuurlijke ligging nog gezonder en schilderachtiger, zoo mogelijk, maakte.
Karel V ging niet, zooals de volksoverlevering vertelt, bij de monniken inwonen - neen, hij deed naast het klooster een gebouw oprichten, waarvan de plans door twee beroemde bouwmeesters geleverd werden, door Gaspard de Vega en Alonzo de Covarruvias. Terwijl men dit verblijf bouwde, hield keizer Karel den scepter en het zwaard met eene vaste hand, en legde zijne talrijke kroonen slechts een voor een neder: eerstens die der Nederlanden, dan die van Castillië, Leon, Grenada, Aragon, Sardinië en Sicilië.
Met zijne keizerskroon trad hij het klooster, of liever zijn kloosterlijk verblijf binnen. Men telde den 3 februari 1557 en hij behield den titel van keizer tot den 28 februari 1558. Het was op die dagteekening dat de frankforter Rijksdag den afstand van dien titel aannam.
Het vorstelijk verblijf te Yusta lag aan de zuidzijde van het klooster en schouwde over het heerlijke en frissche dal Vera de Plasencia geheeten. Het bestond, zegt een schrijver, uit vier vertrekken gelijkgronds en vier boven. Die laatsten, de vertrekken des keizers, waren door eenen gang gescheiden, geleidende, langs beide uiteinden, op twee terrassen; hierdoor ontstonden overdekte galerijen ondersteund door pilaren. Later werden deze galerijen in hovingen veranderd.
Karel V, zegt Mignet, versierde ze met welriekende bloemen, die hij zelf gaarne aankweekte, plantte daar oranje- en citroenboomen en deed er twee fonteinen maken, uit welke het frissche en heldere water, dat van de besneeuwde bergtoppen afdaalde, ontsprong.
In het bekken der westelijke fontein, die met hollandsche steentjes bevloerd was, werden de forellen voor de vastendagen bewaard, terwijl zij oorspronkelijk gevischt werden in de heldere en klare bronnen van de Garganta-la-Olla en naburige dorpen.
De gang, door de benedenvertrekken, liep uit op den hof van het klooster, door de monniken aan den keizer afgestaan.
In de slaapkamer des keizers was een opening, met traliewerken deur gesloten, welke op de kapel des kloosters uitzicht gaf, zoodat de keizer de diensten kon bij wonen zonder zijne kamer te verlaten. Zijn werk-kabinet gaf hem het gezicht op den hof, die rijkelijk van bloemen en plantgewassen voorzien was, en verder op de velden en vlakten afgewisseld door bosschaadjes van kastanje-, moerbeziën-, noten- en amandelboomen.
De vertrekken waren even prachtig gemeubeleerd, en een vijftigtal personen maakten de hofhouding uit.
Moeten wij echter Mignet hier onvoorwaardelijk gelooven? In geenen deele. Mignet is een schrijver die iedere geschiedenis, met een denkbeeld van haat tegen het katholicism, vervalscht. Leverde hij er, onder ander, het bewijs niet van in zijne geschiedenis der edele en heilige Maria Stuart? Wat hij zegt, in den loop van zijn werk over keizer Karel, is met dienzelfden geest doordrongen.
Als hij op eene recht venijnige wijze zegt, dat de Paus den keizer toeliet eerst te ontbijten en dan ter Communie te gaan, dan pleegt Mignet, in zekeren zin, eene vervalsching. De zieke is niet gehouden in den nuchteren toestand te zijn, indien hij het H. Sacrament des Altaars ontvangt. Kortom, men doet al het mogelijke om den keizer het godsdienstige karakter af te nemen, dat hem echter zeer eigen was.
De waarheid ligt dus, in gansch deze geschiedenis, in het midden: de godvruchtigen hebben den keizer al te kloosterlijk, en de profanen al te wereldlijk gemaakt. Keizer Karel leefde te Yusta nog in eene schaduw van vorstelijken luister, doch ook in eene godvruchtige afzondering, in een kalmen en godvruchtigen vrede, in een zelfs nauwe overeenstemming tusschen hem en de kloosterorde.
't Moge de aanhangers van Mignet's denkbeelden ongevallig zijn, doch de waarheid is daar, en al de episoden die deze schrijver behandeld heeft, welkdanige ook, zullen allengs tot de scheurmand vervallen, omdat men zal bevinden dat zij, door partijschap ingegeven, de waarheid zijn te buiten gegaan.