vogels toch eene geheimzinnige, onweêrstaanbare aandrift tot de reis.
Immers de jonge vogel heeft herinnering aan noch kennis van tijd of plaats, en toch is hij evenals de oude door die aandrift vervuld. Hij zij in eene schoone kooi opgesloten, ruim van voedsel voorzien en door eene aangename temperatuur omgeven, zoodra de tijd van vertrek is aangebroken, wordt hij door eene koortsachtige onrust overvallen.
De kwartel b.v., die, van zijne vrijheid beroofd, in treurig gepeins vervalt, schijnt op dit tijdstip als plotseling uit een droom te ontwaken; hij doorloopt onrustig zijne kooi, springt tegen de traliën, in weêrwil hij zich dikwijls wondt, maar nauwelijks is de tijd verstreken, of eene zoo mogelijk diepere droefheid bevangt hem.
De trekvogel voorkomt de weêrsverandering; zij, die in gezelschap reizen, bereiden zich voor tot den tocht.
De ooievaar, de bekende en vredelievende gast van Nederland, die zich nauwer dan eenige andere vogel aan den mensch hecht en van de hooge kerktorens en de daken der huizen met welgevallen op het gewoel der volkrijke steden, als 't ware, neêrziet, levert daarvan een voorbeeld, dat ons in 't najaar in het oog springt.
Bij het aanstaande vertrek vereenigt zich een groot aantal, dat, door eene buitengewone levendigheid bezield, hoog in de lucht opstijgt, klimt en daalt en op onbewegelijke vleugels en beurtelings door het zwerk zweeft.
Het schijnt dat zij hunne krachten beproeven en oefenen, om den verren moeielijken tocht te aanvaarden:
Dans un sage conseil par les chefs assemblé,
Du départ général le grand jour est réglé.
Deze vogels reizen paarsgewijs of in scharen, des daags of des nachts.
De grootste menigte trekt in scharen af, enkelen paarsgewijs.
Des daags reizen de vogels, die in het bosch en op het land verblijven, des nachts de watervogels en moerasvogels, doch, gelijk overal, zijn hier vele uitzonderingen waar te nemen.
Het zou ons te ver leiden, indien wij hier in nadere bijzonderheden traden. Ons doel toch is geen ander dan het karakter van de reis te schetsen.
De vorm, de orde, die de vogels op reis in acht nemen, geven ons weder stof tot bewondering.
Vier soorten van vogels reizen in een duidelijken vorm, namelijk de zwaan, de kraanvogel, de gans, de schallevaar; wien toch, om vele omschrijving te vermijden, is, opmerkzaam gemaakt door de scherpe tonen der ganzen, die vorm ontsnapt? Niemand.
Deze vorm, een omgekeerde V, is de eenige geschikte, om den luchtstroom te doorklieven en den weerstand te breken.
Intusschen heeft de aan de spits geplaatste vogel, die de baan opent en de schaar geleidt, eene afmattende taak te vervullen, waaronder hij op den verren tocht noodwendig zou bezwijken, indien daarin niet met eene bewonderenswaardige bereidwilligheid door de anderen beurtelings werd voorzien.
Zoodra hij vermoeid is, wordt de leidsman in zijne taak door een ander vervangen, waarna hij in de achterhoede plaats neemt, waar hij door de voorgaande gedekt is tegen den fellen wind.
Hij, die den tocht opent, verheft nu en dan zijne schelklinkende stem, om de schaar aan te wakkeren en tegen gevaren te waarschuwen. In kleine afdeelingen gesplitst, zetten zij de reis voort, en, een rustpunt zoekende, vereenigen zich de kleine afdeelingen, welker vereeniging in jagerstaal leger wordt genoemd.
Trouwens de eendracht, de orde die daar heerschen, de behoedmiddelen ter beveiliging genomen, rechtvaardigen dit woord dat daaraan ontleend is.
In een dichten drom vereenigd, ver van het bedekte terrein, verzadigt zich de menigte, terwijl een zeker aantal makkers, op eenigen afstand verwijderd, het omliggende terrein bewaakt.
Des nachts verdubbelen zij de waakzaamheid en veiligheidsmaatregelen Het zijn dan niet enkele makkers, hier en daar verspreid, die waken, maar kleine afdeelingen, welke het leger omringen, en ook hare vooruitgeschoven posten hebben.
Het is opmerkelijk, met welke onverstoorbare oplettendheid deze posten het omliggende terrein bespieden.
De menigte sluimert, den kop onder hare vleugelen verborgen, zorgeloos in, want, welk gevaar ook dreige, zij is verzekerd, dat de scherpe, doordringende stem der wakers, de listen van hare vijanden zal beschamen.
Hoewel de andere vogels den voorgeschreven vorm niet aannemen, toch heerscht er volmaakte orde onder hen, en zijn zij met denzelfden geest bezield. Sommigen, in ordeloozen drom, reizen toch met een min of meer uitgebreid front in eene zekere richting, van welke niemand afwijkt; anderen beslaan eene langwerpige streep.
Eene andere soort snelt cirkelvormig voort en vertoont in hare opwaartsche rechter- en linkerwending zeer verschillende vormen.
Het is opmerkelijk, met welke gelijkmatigheid de individuëele leden van den schijnbaar ordeloozen drom, de verbazend snelle wendingen uitvoeren. Toch schijnt de schaar geen aanvoerder te kennen.
Om ons een denkbeeld van hare krachtige en snelle vlucht te vormen, is de vergelijking aan een stofwolk, door den stormwind voortgezweept. ontleend, niet overdreven.
De hoogte en snelheid der vlucht op reis verschillen, behoudens enkele uitzonderingen, niet van die hunner gewone vlucht.
De ooievaar vliegt in zijne gewone vlucht niet hooger dan de noodzakelijkheid gebiedt; op reis bereikt hij dikwijls eene voor het oog onzichtbare hoogte.
De kwartel, die hier als 't ware een zittend leven leidt en zelden, als hij niet gedwongen wordt, gebruik van zijne vleugels maakt, bereikt op reis eene tamelijke hoogte. Ditzelfde neemt men waar bij den meerkoot, de waterhen, de rallen en anderen.
De snelheid van de vlucht van sommigen is onberekenbaar. Zeker is het, dat zij in vier en twintig uren verschillende luchtstreken doortrekken.
De vlucht van de zwaluw, vooral van de gierzwaluw, is zoo verbazend snel, dat zij eensklaps spoorloos verdwijnt, zoodat men vroeger meende, dat zij, even gelijk de vleêrmuis, in den winterslaap de lente verbeidde.
Hoe hoog en snel de reis ook wordt voortgezet, zeker is het, dat de vogel, met een scherp oog gewapend, de landstreken overziet, die, als een bewegelijk panorama, elkander als verdringen. Intusschen is het niet onwaarschijnlijk, dat het klimaat, gevoelig als de vogel is voor de temperatuur, hem ten gids verstrekt.
Hoe hooger en sneller de vlucht, hoe grooter de afstand, die de vogelen van het doel der reis scheidt en omgekeerd. Wij wijzen hier op den ooievaar, de ganzen, zwanen, kraanvogels, welke hoog en snel vliegen, om een lange moeielijke reis te volbrengen, op de Vinken en leeuwerikken, die langzaam slechts enkele ellen boven de aarde den tocht voortzetten, omdat hunne reis zich niet veel verder dan het Zuiden van Frankrijk uitstrekt.