boven deze tot aan het uiterste punt van het fleschke, het water als volkomen onzichtbaar lichaam, buiten het fleschke de wolkjes.
Is het water in den tweeden toestand, dan noemen wij het gasvormig, in den laatsten dampvormig.
Wij hoeven nu niet verder aan te toonen, dat water minder plaats beslaat dan de damp en deze weêr minder dan het gas, die uit het water ontstaan zijn, met andere woorden, dat de warmte het water uitzet, en omgekeerd de koude gas en damp tot water doet inkrimpen.
Deze stelling nu verklaart het ontstaan van mist en regen. De warmte verandert het water in gas; de koude doet de laatste in damp (nevel) of in water (regen) overgaan.
Evenals het vuur het water uit den ketel in damp doet veranderen, zoo verdampt er door de zonnewarmte onophoudelijk eene groote hoeveelheid water aan de oppervlakte der zeeën, meeren en rivieren.
Die damp bestaat uit heele kleine blaasjes.
Zij zijn niet altijd even groot, en men veronderstelt dat zij des zomers nog kleiner zijn; nu bepaalt de temperatuur der lucht, hoeveel damp zij kan bevatten; heeft zij die hoeveelheid opgenomen, dan zegt men, dat zij verzadigd is, en zij behoudt die, zoolang hare temperatuur dezelfde blijft.
De wolken zijn dus niets anders dan zichtbare waterdampen, die door het verschil der warmte van de onderscheidene luchtlagen, zich op verschillende hoogten ophouden.
Soms zijn de toppen van niet zeer hooge bergen in wolken gehuld; soms ziet men op de hoogste bergen, de wolken nog op ontzaglijken afstand boven zich drijven.
Wanneer de warmte eener wolk langzamerhand vermindert, dan laat de laatste zooveel waterdamp vallen, tot de overblijvende met haar, ten opzichte van temperatuur, overeenkomt.
Die waterdamp spreidt zich dan ook over de landstreek uit en is wat wij nevel of mist noemen.
Vermindert de warmte eener wolk plotseling, dan vereenigen zich de waterdampblaasjes tot een grooten droppel, die door zijn zwaarte genoodzaakt is te vallen, en het regent.
Nu zal het meer of minder hard regenen, naarmate de verkoeling plotseling heeft plaats gehad.
Dat verschil ontstaat gewoonlijk door het dringen van een kouden luchtstroom in eene warme, maar met waterdamp verzadigde lucht; de laatste moet een gedeelte van den in water opgelosten damp verliezen, omdat de warmte ontoereikend is om alles opgelost te houden.
Het neêrslaan van den waterdamp, zoo wij hoorden, veroorzaakt den nevel.
Deze maakt de lucht troebel en ondoorschijnend en belet de zonnestralen in al hare kracht tot de aarde door te dringen.
Soms verspreidt zij een onaangenamen reuk, namelijk als de waterdampen met opgestegen dampen uit verrotte lichamen of dergelijken zijn vermengd.
Nu bedekt hij een niet uitgestrekte streek lands, dan drukt hij op eene geheele provincie, soms op een of meer landen.
Onderscheidt hij zich soms door zijne uitgestrektheid, op andere tijden doet hij het door zijne wonderbare dichtheid.
Van dikke nevels hebben vooral Londen en het overige gedeelte van Engeland veel last.
Aan zee gelegen landen, zooals Noorwegen, Denemarken, Nederland, België en Frankrijk, worden dikwijls door nevels bezocht, waarvan de oorzaak zich ge makkelijk begrijpen laat; hoeveel te meer dan Engeland en Ierland, die geheel door de zee omringd zijn.
De dagbladen verhalen dan ook somtijds van misten, die in Londen den dag in een donkeren nacht veranderen.
De meest bekende is wellicht die, welke op den 24 februari 1832 heerschte.
Het was de verjaardag der koningin, waarom er des avonds eene algemeene illuminatie plaats had. De nevel had den ganschen dag de stad bedekt en eene duisternis veroorzaakt, die zich des avonds zelfs door de duizende lichten niet verdrijven liet.
Benden straatjongens, van fakkels voorzien, dwaalden door de straten om, zooals wij zeiden, de illuminatie op te zoeken.
Wat de londensche nevels ondragelijk maakt zijn, behalve de duisternis, de verpestende walmen, die zij verspreiden en overal zóó doen doordringen, dat men ze niet buiten de woningen houden kan.
Wit en helder als doorschijnende wolken uit de zee opgestegen, zweeft de nevel den mond van de Teems in en dringt door het moerassige land van Kent en Essex, waar hij zich tot eene dikke massa ophoopt, om boven Londen neder te dalen.
Hier neemt hij den rook uit de tallooze schoorsteenen der fabrieken in zijn schoot op, verzadigt zich met zwavel en fosfoor en maakt zich geheel ondoordringbaar voor de zonnestralen.
Vooral in het industrieele distrikt Bermondsey en in de oostelijke, dichtbevolkte wijken van Londen, toont zich vaak de mist in al zijne afschuwelijkheid.
Men zal beseffen dat het onmogelijk is de verwarring te beschrijven, die op zoodanigen mistigen dag in Londen heerscht; al wat men er zich van voorstelt blijft verre beneden de werkelijkheid.
Verblind en gekweld door den stinkenden nevel, die door neus en mond een weg naar de longen zoekt, gaan de voetgangers tastende voort en zijn ieder oogenblik in gevaar door de elkander kruisende wagens en rijtuigen omvergeworpen en verpletterd te worden.
Ieder is met een fakkel gewapend, maar het licht dat deze verspreidt, vermindert weinig de duisternis en werkt zelfs mede om die akeliger te maken.
Niet alleen zijn koetsier en stalknecht er van voorzien, maar ook de in het rijiuig zittende personen hebben er een in de hand, en dikwijls gaat iemand met fakkellicht het rijtuig vóór, om het den weg te wijzen.
De handel, die in duizende voorwerpen op pleinen, kaaien en straten gedreven wordt, vermeerdert niet weinig de verwarring, daar kooper en verkooper het zonlicht missen om zich van de waarde der voorwerpen te vergewissen of er elkander van te overtuigen.
Dieven en zakkenrollers vergrooten den angst en de vrees, waarmede men zich op straat begeeft, en nopen de voetgangers zich zoo spoedig mogelijk huiswaarts te begeven.
In één woord, het zoo drukke en geregelde dagelijksch verkeer heeft plaats gemaakt voor een chaos, een toestand van vertwijfeling, waarin allen, oud en jong, rijk en arm, zich gebracht zien.