en Marshall kleine, in het zonlicht vonkelende steentjes uit het water haalden, viel hun de nevel voor de oogen weg.
Zonder zich te bezinnen sprongen zij allen in de beek.
Één er van had het geluk terstond een goudkorrel ter grootte van eene noot te vinden.
‘Hoerra, jongens!’ brulde hij. ‘Hier ligt de ware Jacob begraven! Pak aan, jongens! Voor het avond is, zijn wij allen millionairs! Leve Californië!’
‘Hoerra!’ brulden de andere arbeiders. ‘En nog eens: hip, hip, hip, hoerra!’
‘Hoerra!’ Weêrkaatste de echo van het stille bosch.
De meester en zijn timmerman zagen bij dit getier op. Het groote geheim was geen geheim meer.
Aan het werk bij den zaagmolen werd natuurlijk niet meer gedacht.
Sutter ging naar zijn volk en drukte hun ernstig op het gemoed, dat zij dwazen zouden zijn als zij den mond niet hielden over de gewichtige ontdekking.
Hij eischte van hen de plechtige belofte om die stil te houden; het volk beloofde alles bereidwillig wat hij vroeg.
Na eenige dagen echter verlieten vele arbeiders heimelijk de plaats.
Zij hadden veel goud gevonden, de zoo gemakkelijk gewonnen rijkdom brandde hun in den zak en zij werden naar de kroegen en speelhuizen van San-Francisco, als het ware, getrokken.
Nauwelijks waren zij drie uren in de havenstad, of het geheim was naar alle winden verspreid.
Het was geen wonder, daar sommigen in hun overmoed een flesch whiskey met een goudklomp betaalden.
Als een vuur vloog het bericht door de stad: ‘Bij den molen van Sutter, aan de Sacramento behoeft men zich maar te bukken om de goudklompen uit de beek te rapen!’
Het kon geen bedrog zijn. Men had met eigen oogen de dronkenlappen gezien, die de zakken vol goud hadden.
De dorst naar goud maakte zich van de inwoners van San-Francisco meester.
De winkels werden gesloten, de werklieden verlieten hunne werkplaatsen, de beambten hunne bureelen, de matrozen de weinige schepen die in de haven voor anker lagen. Niemand was te houden.
‘Naar den molen van Sutter! Naar de Sacramento!’ dat was het parool van den dag.
Veertien dagen na de ontdekking van John Marshall baadden meer dan 2000 goudzoekers in de verschillende beken van Sutter's eigendom. Hij zelf zag zich op eens van al zijne arbeiders verlaten. Zijne groote boerderij verviel bijna geheel. Hij kon er echter niets aan doen. Hij moest wel faire bonne mine à mauvais jeu.
En van uit San-Francisco vloog de wondermaar door de wereld: ‘Eldorado is ontdekt! Californië is het echte goudland! Daar heeft men het goud slechts voor het rapen! Californië is meer dan Peru en Golconda!’
De eerste bezending gelukzoekers kwam met scheepsladingen van Oregon, Peru en Chili; doch dit was nog maar een klein voorspel, in vergelijking met hetgeen volgen zou.
Zoodra de wonderbare ontdekking te New- York bekend werd en van daar door alle staten der Unie vloog, gingen er 200.000 menschen op weg naar het beloofde land aan den Stillen Oceaan.
De reeders van New-York, Boston, Charlestown en andere havensteden konden niet genoeg schepen samenbrengen om de menigte te vervoeren.
Half vermemelde vaartuigen werden weêr in dienst gesteld, inderhaast opgeflikt en zoo op gewetenlooze manier voor het transport bestemd.
De waanzin der naar goud begeerige menschen was zoo groot dat ook deze moordschepen, waarop geen hoekske ledig bleef, uitzeilden.
Velen daarvan vergingen in de stormen van kaap Hoorn, of sloegen tegen de klippen in stukken, zoodat passagiers en matrozen ellendig omkwamen.
Andere groepen goudzoekers sloegen den landweg in en trokken in karavanen door de destijds nog geheel onbekende groote savannen en woestijnen van het westen.
De oorlogzuchtige indiaansche stammen der Cheyennen, Utes, Shoshonen en Apachen zagen met schrik die karavanen over hunne buffelweiden trekken, waardoor die dieren, welke hoofdzakelijk hun levensonderhoud waren, verjaagd werden.
Zij grepen naar de wapens, en vermoordden en scalpeerden zonder uitzondering de indringers, zoo dikwijls zij er kans en gelegenheid toe hadden.
Uit gebrek aan voedsel en onbekendheid met den weg verloren zeer vele avonturiers het leven. Velen stierven van honger of versmachtten van dorst.
Men heeft beweerd dat van de 200.000 gelukzoekers niet de helft in Californië is gekomen.
Het gebeente van de grootste helft verbleekte nog vele jaren daarna op de klippen van kaap Hoorn of in de woestijnen.
De oostelijke staten werden door dien verhuizings-drift grootendeels van alle mogelijke schelmen verlost.
Moordenaars, roovers, dieven, valsch-spelers van beroep trokken naar het nieuwe beloofde land, daar zij zeer te recht vooronderstelden dat zij daar voor hunne talenten een gunstig terrein zouden vinden.
Zeker, er waren er ook, die werkelijk dachten goud te vinden, doch toen zij bevonden dat het goudzoeken veel moeielijkheden inhad, zochten zij het edele metaal liefst in de zakken van hen die het reeds gevonden hadden, en die zij voorzichtigheidshalve dood sloegen.
Op den tocht uit het oosten van Amerika volgden de groote tochten uit Europa en de overige werelddeelen.
Met duizenden kwamen de Chineezen over de wereldzee. In de straten van San-Francisco en het goud dragende dal der Sacramento ontstond een Babylonisch volksgedrang, zooals de wereld nog nooit gezien had.
De kooplieden, de handelaars, de herbergiers, die zich als zoodanig daar neêrzetten, maakten de beste zaken, daar alle levensmiddelen en goederen tot een ongehoord hoogen prijs stegen
Iedereen dacht slechts aan het goudzoeken en niemand die lust in werken had. In het vruchtbaarste land der wereld, waar het koren meer dan twee maal kan geoogst worden, waren geen handen voor den landbouw.
Brood en andere noodzakelijke levensbehoeften moesten van duizende mijlen ver aangevoerd worden.
Vele der goudzoekers vonden zich bitter bedrogen. Zeker, het geheele Sacramento-dal bevatte goud, doch zoo menigvuldig waren de rijke plaatsen niet, dat men op vele plekken, evenals bij den molen van Sutter, het gedegen goud in klompkens vond.
Slechts zelden werden zulke rijke plaatsen ontdekt en dan nog zeer spoedig uitgeput. Veel avonturiers vonden in 't geheel niet wat zij zochten en vervielen tot de diepste ellende.
Anderen vonden slechts zooveel om een kommerlijk bestaan te kunnen voortslepen; de hooge prijzen van alle behoeften verslonden geheel de winst van den arbeid. Daarbij kwam nog het harde werken, dat aan het goudwasschen verbonden is. Slechts sterke gestellen kunnen dat volhouden. Ziekten waren het gevolg, en de dood had een rijken oogst onder de goudzoekers.
Menigeen zonk als lijk in het gat, dat hij zelf gegraven had om het duivelsche goud te zoeken, en vond alzoo zijn graf.
Daarbij kwam nog de onzekerheid waarin leven en eigendom in het nieuwe land verkeerden. Roof, moord en doodslag waren aan de orde van den dag; het scheen alsof alle schurken van de wereld elkander in Californië hadden afgesproken.
De ergsten van allen waren de zoogenaamde Hounds (Honden) van Sidney-Coves, vluchtelingen uit de engelsche strafkoloniën te Zuid-Wales, Van Diemensland en Norfolk.
De schurken organiseerden zich te San-Francisco tot een bond en staken meer dan eens de stad in brand, om in de algemeene verwarring en wanorde te moorden en te plunderen.
De overheid was geheel machteloos. Toen echter de wettige overheid niets meer vermocht, vergaderden de ordelievende burgers en organiseerden het beroemde Veiligheids comité van San-Francisco. Nooit werd de lynchwet strenger toegepast dan door hen. De Honden van Sidney-Coves en honderde andere moordenaars, roovers en schurvan allerlei soort werden zonder genade opgehangen.
Langzamerhand ontstond er een geregelde toestand.
De goudkoorts nam af en de akkerbouw vond vlijtige handen. Handel en scheepvaart namen een geweldige vlucht en Californië werd, hoofdzakelijk door de ondernemingszucht der Yankees, binnen weinige jaren het kostbaarste goudblad in den rijken landenkring der machtige Unie.