Washington op 15 juni 1775.
De gravuur stelt Washington voor, op het oogenblik dat hij den 15 juni 1775, het kommando over het continentaal leger op zich neemt, om de vrijheid van zijn land te bewerken. Niet alleen voor den Amerikaan, maar ook voor ieder die de geschiedenis van den amerikaanschen onafhankelijkheids-oorlog kent, is Washington een groote, een prachtige, eene alles overheerschende figuur.
George Washington werd den 22 februari 1732 geboren, en was het derde van vijf kinderen. Zoon van een planter, zelf planter, had hij zich vroegtijdig aan den arbeid en de inspanning gewoon gemaakt. Later werd hij landmeter en doorkruiste de dikwijls woeste woudstreken van zijn vaderland, onder den engelschen willekeur neêrgedrukt.
Van landmeter en zelfs vroeger aspirant in de marine, tot den staat van militair, was de afstand niet groot, en Washington had voor het militaire leven altijd eene zekere voorliefde aan den dag gelegd. In 1751 werd hij door het gouvernement van zijne geboortestreek, tot majoor der milicie aangesteld.
Zijne militaire werkzaamheden waren eer nuttig dan schitterend, zegt een schrijver, want zij bestonden slechts: in het organiseeren van rekruten, het beschermen der grenzen, het schermutselen met Franschen en Indianen, die het leven in de verafgelegen koloniën moeielijk maakten. Washington werd weldra tot kolonel der legermacht in Virginië benoemd.
In 1759 verliet hij de dienst, trouwde en werd lid der burgerkamer; doch pas berstte de omwenteling tegen Engeland los, of Washington plaatste zich aan dezes zijde. Met een vastberaden kracht, eigen aan zijn stalen karakter, verzette hij zich tegen elken willekeurigen maatregel, door de overheerschers genomen.
In 1774 was Washington lid van het Nationaal Congres. Dáár kenmerkte hem de beroemde redenaar en patriot Patrick Henry, toen hij antwoordde op de vraag: Welk is de voornaamste man van het Congres? met te zeggen: ‘Indien gij van welsprekendheid gewaagt, dan is het Rudledge, die de grootste redenaar is; maar als gij doelt op soliede kennissen en gezond oordeel, dan is het kolonel Washington.’
Toen de groote dag der worsteling aangebroken was, werd de virginische planter, de gewezen kolonel, tot kommandant der legermacht uitgeroepen. Den 15 juni 1775 nam hij het opperbevel op zich; het leger, pas 14.000 man sterk, lag voor Boston; het was een havelooze troep, schier zonder krijgsvoorraad, slecht gewapend, vreemd aan tucht en vreemd aan kanons en ingenieurs.
Dat was niet alles: men moest een aantal Staten voor de zaak van den oproer winnen, de plaatselijke afgunst onderdrukken, wantrouwen overwinnen, verraad tegengaan, omkooperij ontspringen - kortom, met duizende moeielijkheden kampen. Een paar jaar lang lag Washington voor Boston; eindelijk viel die stad in zijne macht, en den 4 juli 1776 werd de onafhankelijkheid van Amerika geproklameerd.
Negen jaren lang duurde de oorlog tegen Engeland, eene worsteling die glorievol was voor den militairen dictator - de waardigheid, waarmeê hij door het Nationaal Congres bekleed werd.
Wie den moed niet heeft de geschiedenis van de Vereenigde-Staten na te gaan, leze onder ander Marshall's Leven van Washington of beter nog de verzameling zijner schriften, in 1840 met een voorwoord van Guizot en vertaald, uitgegeven.
Wie zulks nog niet verkroppen kan, neme Fenimore Cooper, die, vooral in the Spy, de spion, een zoo krachtig tooneel des oorlogs, een zoo mysterieus en tevens grootsch karakter van Washington maalt.
Toen de oorlog geëindigd was, verliet de held zijn glorierijk leven en werd weêr de stille en nederige planter; doch het vaderland had zijne diensten nog noodig, en in 1787 werd hij tot president van het federaal Gouvernement benoemd.
Na acht jaar de hooge waardigheid bekleed, dikwijls zijne edele inzichten miskend, zijne beste bedoelingen vergruisd te hebben gezien, verliet hij het bestuur en begaf zich naar Montvernon, waar hij den 14 december 1799, dus in den ouderdom van 67 jaar, stierf.
De man gevoelde diep de onrechtvaardige aanvallen, waaraan zijne vijanden zich overgaven: ‘Ik geloofde nog niet, kort geleden,’ zoo schreef hij aan Jefferson, ‘dat het waarschijnlijk, neen, dat het mogelijk was alle de daden van mijn bestuur, op de grofste en onverstandigste manier te zien verminken, en dit terwijl ik mij de pijnlijkste moeiten getroostte om eene nationale, eene ons eigene staatkunde te vormen en het land tegen de ijselijkheden van den oorlog te beschermen. Men pleegde echter die verminking op de meest overdreven en onredelijke wijze, welke men nauwelijks aan eenen Nero, aan een wezenlijken booswicht, of zelfs aan een gemeenen schurk zou toeschrijven.’
Washington werd in zijn vaderland, en wordt nog, als eene halve godheid vereerd. De vrijheidsdichters der gansche wereld hebben hem, den held, den eerlijken en eenvoudigen man, bezongen en zelfs Engeland, dat hij afstrafte en vernederde, heeft hem den verschuldigden lof niet onthouden.