Een nachtelijke tocht.
Na den slag bij Leipzig haastte zich Napoleon naar Frankrijk terug te keeren; onderscheidene fransche legerkorpsen stonden nog op duitschen grond, en in twaalf vestingen lagen nog fransche garnizoenen,
De vernietiging der legers en de bevrijding dier vestingen beschouwden de verbondene vorsten eene zaak van ondergeschikt belang en lieten er zich niet door terughouden van hun plan, om zoo mogelijk den Rijn vóór Napoleon te bereiken.
Dit gelukte hun echter niet; de wereldbeheerscher kwam den 2 november te Mentz en den 9 te St. Cloud aan; nauwelijks 70.000 man bracht hij van de 400.000 over den Rijn. Onmiddellijk wierpen bijna al de staten van Duitschland het hun met geweld opgelegd juk van den hals, en hunne vorsten begaven zich naar Frankfort, om met de daar aangekomen keizers van Oostenrijk en Rusland en den koning van Pruisen over de te nemen maatregelen te beraadslagen.
Middelerwijl Bulow met zijne Pruisen en Winzingerode met zijne Russen naar Holland, Hiller met zijne Oostenrijkers naar Italië trok en Wellington met zijne Engelschen in Spanje tegen Napoleon streed, trok Blücher naar Keulen om over Aken en Brussel Parijs te bereiken, en stond Schwarzenberg, de opperbevelhebber, in Zwitserland, en Wittgenstein niet verre van Rastadt aan den Rijn.
De verdeeldheid, die onder de vorsten begon te heerschen, boezemde den dapperen Blücher groote bezorgdheid in.
Volgens zijn oordeel moest men Napoleon den vrede in Parijs gaan voorschrijven; doch er was allengs in Frankfort eene vredespartij ontstaan, die voor zijne plannen het ergste deed vreezen.
Tot die partij behoorden al de russische generaals en diplomaten, prins Metternich, min of meer ook de keizer van Oostenrijk en de koning van Pruisen, terwijl vorst Schwarzenberg er de ziel van was.
Die partij beweerde in den krijgsraad: men had bekomen, wat men verlangde; Duitschland was vrij tot aan den Rijn; Holland en Italië stonden op het punt het te worden.
De linkeroever van den Rijn was ook wel duitsch grondgebied, maar Hendrik II, Lodewijk XIV en de republiek hadden eveneens dien strook gronds bezeten.
De keizer van Oostenrijk had zijne reden om de duitsche kroon niet meer aan te nemen, en hij zou niet dulden, dat die op het hoofd van een ander duitsch vorst geplaatst werd.
Men moest den al te vurigen Blücher tot staan dwingen, en met Napoleon over den vrede onderhandelen.
Dit gevoelen verkreeg de overhand; de vroegere saksische gezant, baron St. Aignan, sinds eenigen tijd krijgsgevangen, werd met vredesvoorwaarden naar Napoleon gezonden.
Maar deze scheen als met blindheid getroffen; hem werd voorgeslagen: de Rijn zou de grens van Frankrijk zijn en Holland een zijner broeders tot koning bekomen; alleen Italië en Spanje moesten vrij worden.
Deze voorwaarden, gunstiger dan hij ze ooit had kunnen verwachten, bevredigden hem niet, en hij zocht uitvluchten om tijd te winnen.
Blücher kreeg het bevel om Mentz te blokkeeren en den rechter Rijnoever van af Keulen te bezetten; hij werd woedend van spijt, maar moest gehoorzamen.
In Frankfort ging het lustig toe; met iederen dag kwamen nieuwe vorsten aan; de dikke koning van Wurtemberg kwam in prachtige hofekwipage; koning Max van Beieren nam ieder voor zich in door zijne vriendelijkheid en door zijn haat tegen de Franschen; de keurvorst van Hessen had door zijne witgepoeierde pruik de lachers op zijne zijde.
Aan de vorstentafel heerschte de meest volmaakte etikette; maar Blücher kon zich niet weêrhouden onophoudelijk tot zijn buurman in eene taal, die diplomatisch noch parlementair kon genoemd worden, te mompelen: ‘Der Kerl musz 'runter!’
Inmiddels kwam het ontwijkend antwoord van Napoleon, en de diplomaten waren genoodzaakt het woord aan de legerhoofden te laten.
Deze kwamen nu tot het denkbeeld van Schwarzenberg om de vredesonderhandelingen door een offensieve beweging, maar altijd aan den rechteroever des Rijns, nadruk bij te zetten.
Dit plan viel echter ras in duigen; de ‘Winterbeweging’ werd voor onmogelijk verklaard, wijl de legers te ver van elkander gescheiden waren, en zij zelve gevaar liepen onverhoeds door Napoleon overvallen te worden.
Blücher werd daarop vrijheid gelaten zijn plan uit te voeren; slechts moest hij zich als einddoel de vereeniging met het hoofdleger aan de Boven-Marne voor oogen houden, doch daar dit leger onder Schwarzenberg diep in Zwitserland stond, was dit voor Blücher zeer moeielijk.
Hij moest in 't gezicht des vijands den stroom oversteken, de sterke vesting Mentz, die een garnizoen had van 15.000 man, insluiten, den franschen maarsebalk Marmont bestrijden, die het Moezeldal bezet hield en van Ney een reservekorps wachtte, en dan met zijn leger van 50.000 man Frankrijk indringen.
Groote moeielijkheid voorwaar, maar hij mocht het ‘voorwaarts’ uitspreken; dit was Blücher genoeg, en hij werd jong opnieuw.
Zijn eerste werk was den vijand omtrent zijne plannen te bedriegen; zulks ging niet gemakkelijk, want hij was overal door fransche spionnen omringd.
Hij verspreidde alom het gerucht dat hij aan den rechteroever de winterkwartieren zou betrekken, en nam daartoe schijnbaar ernstige maatregelen.
Hij ontbood gedeputeerden uit de Rijnlanden om met hen het onderhoud en de verpleging zijner troepen te regelen.
Zelf betrok hij op den eersten Kersdag zijn kwartier te Frankfort, ‘waar hij het liefst wilde zijn, als hij dan toch den winter aan den rechteroever des Rijns moest doorbrengen.’
Niemand begreep zijne groote plannen, die hij met slimheid wist te verbergen; ten overvloede kregen de Franschen, die te Frankfort woonden, bevel naar Mentz te vertrekken.
Op denzelfden dag ging naar de korpskommandanten York, Sacken en Langeron het geheime bevel, dat zij de troepen zóó moesten concentreeren, dat zij in den Nieuwjaarsnacht den Rijn bij Manheim, Caub en Coblentz konden overtrekken.
Niet zonder bedoeling had hij den Nieuwjaarsnacht uitgekozen: hij begreep dat het een onbeschrijfelijken indruk zou maken, als de Duitschers op den eersten dag des jaars den voet op het nog altijd verdrukte gedeelte van Duitschland zouden zetten, en dat hierin een voorteeken van volgende overwinningen zou gezien en er den moed door opgewekt worden.
Met het nieuwe jaar zou de geliefde Rijn weder een duitsche stroom zijn! Bemoedigende gedachte!
Blücher gaf bevel dat het 1e pruisische armeekorps (York) op den 30 december zijne positie te Wiesbaden verlaten en op den 31 tot Caub oprukken zou.
Gelijktijdig moest een russisch korps het pruisische volgen en Sacken zijne korpsen nabij Manheim samentrekken.
Caub ligt aan den rechteroever des Rijns; tegenover het stadje ligt een klein eiland met een kasteel, de Pfaltz of Pfaltz-Grafenstein geheeten.
De afstand van beiden is 150, de doorsnede des eilands 120 en de afstand van het laatste en den linkeroever 240 schreden groot. Het kasteel is veelhoekig, heeft een koepeltoren en dikke muren, met schietgaten en muurtorentjes voorzien.
Achter Caub ligt op een berg de ruïne Guttenfels. Nu was de overtocht van uit Caub lang niet gemakkelijk te noemen.
Naar net stadje voerde slechts een enkele bergpas, die bestreken werd door de hooge bergranden aan de overzij der rivier; het stadje zelf kon gemakkelijk in brand geschoten en daardoor de marsch naar den oever belemmerd worden, waarna men met veel moeielijkheden en tijdverlies een ander punt voor den overtocht zou moeten opzoeken.
Had men den linkeroever bereikt, dan was het beklauteren der steile rotsen en het voorttrekken over de nauwe bergpaden zeer gevaarlijk, en daarenboven had men niet aanstonds groote ruimte voor troepenbewegingen.
Doch juist deden deze moeielijkheden den veldheer tot Caub besluiten: de vijand, dacht hij, zou hem daar niet verwachten; daarbij was de linkeroever daar ter plaatse zwak bezet, en geen groot armeekorps was in de nabijheid.
Op den 31 december was het yorksche korps de nabij Caub gelegen dorpen binnen gerukt, en het werd den soldaten verboden zich aan den oever te vertoonen.
Tegen den avond kwamen de noodige aken van Lorchhausen om de infanterie over te voeren; het werk moest met voorzichtigheid geschieden om geen achterdocht te verwekken; gelukkig hielpen de bewoners van Caub en de omstreken ieverig.
Blücher had Frankfort verlaten en voegde zich onder zijne hem zoo dierbare soldaten.
Tegen middernacht rukte de voorhoede op; zij bestond uit 3 bataillons van de landweer, 2 kompagnieën jagers, 11 escadrons en 2 zesponds batterijen.
De infanterie stelde zich dicht aan den oever;