hem misschien zijn geboorte-dorp, zijne stad herinnert en bij welker beschouwen het heimwee hem soms overvalt.
De man, die te bed ligt, ziet er krachtvol gebouwd uit; haar en baard groeien wild, de nek is gespierd, het hoofd heeft in zijn geheel iets leeuwachtigs. Nu echter is die kracht gebroken door de ziekte. Niemand komt aan de deur van het eenzaam gelegen blokhuis kloppen, en het eenige vriendenoog dat de gelukzoeker ontmoet, is dat van zijn trouwen hond.
Wat ligt er gevoel in dit arme dier, nu het zijnen meester daar afgebeuld liggen ziet! Hoe smartelijk is de oogslag, dien de meester op den trouwen makker werpt! Jaren hebben zij te samen in de goudwereld, in de bosschen en bergen, in de steden en hunne speelholen rondgedwaald; jaren lang geluk en ongeluk met elkander gedeeld - en nu komt eindelijk het oogenblik van scheiden.
Dat was gewis de droom van den gelukzoeker niet; hij had de zijnen en zijnen geboortegrond verlaten, in de hoop van slechts eenige jaren afwezig te zijn, rijk weêr te keeren en in eene oostersche weelde, tusschen de vrienden zijner kindsheid, te leven.
Nooit echter had hij, de avonturier, genoeg; rijkdom en armoede wisselen elkander ook in dat leven zoo snel af! Zoolang hij echter gezond en sterk was, zette hij zijn zwoegen en wroeten voort; doch eindelijk kwam de ziekte, die hem, in den bloei des levens, naar het graf zal slepen, indien men den kuil, waarin hij eens rusten zal, dien naam geven kan.
In zijne gedachten moet de gelukzoeker nu de wijde landen en zeeën oversteken en aan zijne geboortestreek droomen, waar misschien nog liefdevolle wezens aan hem denken! O gewis, nu wenscht hij daar te zijn..... Wat baat hem nu ook al dat zwoegen, dat wroeten! Indien hij hier of daar goud geborgen heeft, zal de eerste dwaler die aan het blokhuis komen zal, er zich van meester maken, en beweeren dat hij het als eene vergelding mag nemen, omdat hij het hem onbekende lijk in den grond gegraven heeft....
En hij dan, de laatste trouwe vriend? Die ook zal sterven naast het bed zijns meesters. Heengaan zal hij niet, neen! Voor hem heeft het leven niets aantrekkelijks meer.
Ziedaar een tafereel dat tot de verbeelding, dat tot de ziel spreekt, en vooral bij diegenen welke zich in hunne lezing gaarne naar genen kant van den oceaan, naar de wilde streken der wereld verplaatsen; die gaarne met Fenimore Cooper, Gerstäcker, Maine-Reyd, Aimard, de Beauvoir en anderen, aan schier onmogelijke tooneelen droomen.