De benediktie van het Peetje.
't Zijn wonderlijke kontrasten, welke de schilder Carstens, van Antwerpen, hier heeft bijeen gebracht. Wij bevinden ons in een prachtig huis, sierlijke meubels, prachtige behangsels, fluweelen leunstoel, een schitterend, wit toilette, een jong meisje dat blijkbaar tot den gegoeden stand behoort - en daar tegenover, eene goede oude vrouw, met eene kanten trekmuts en die zonder den minsten twijfel in onze goede Kempen, en niet tusschen al die nieuwere pracht, thuis hoort.
Ons dunkt hier een tafereel uit een roman van Conscience voor ons te zien: de familie van het jonge meisje is oorspronkelijk van een onzer naburige dorpen; door iever en werkzaamheid heeft zij, als zoovelen in Antwerpen, een hoogen trap van welvaart bereikt en nu het oudste dochterke hare eerste Communie doet, is peetje, de oude tante, van het dorp gekomen om bij het feest tegenwoordig te zijn.
De goede oude heeft zich op haar paaschbest gekleed; de juweelen, van moeder tot moeder geërfd, zijn uit de kas gehaald en het zwart zijden kleed glimt alsof het fonkelnieuw was. Diep is zij ontroerd nu haar lief petekind voor haar neêrknielt en hare benediktie vraagt.
De kunstschilder heeft in dit tafereel veel fijn gevoel aan den dag gelegd; zijn werk is echt vlaamsch in opvatting en vormt een aangenaam kabinetstukje, dat men ook wel ‘Oud en nieuw Antwerpen’ zou kunnen noemen.