Luzern en de Pilatusberg.
Luzern, de hoofdstad van het zwitsersch kanton van dien naam, is, op de hierbij gevoegde print, recht vroolijk afgebeeld en deze laatste doet inderdaad in ons de zucht ontstaan, om in den aan vang der lente naar het bekoorlijk Zwitserland te stoomen.
Men ziet het wel, 't is een zonnige, lieflijke dag. De Helvetia ligt gereed om ons nieuwe natuurwonderen te laten zien; doch alvorens weg te stoomen, moeten wij toch eenen oogslag werpen op het tegenwoordige natuurtafereel, dat voorzeker iets grootsch in zich bevat.
Levendig is inderdaad de aanlegplaats; niet alleen inlanders, in hun eigenaardig en nationaal kostuum, maar men ziet er misschien ook wel van onze vrienden, die thuis zoo'n stemmige menschen, en op reis als vastenavondgekken toegetakeld zijn.
Doch laat ons niet te luid spreken: toen wij verleden jaar op reis - dat woord klinkt zoo voornaam, niet waar? - ik zeg, op reis waren, zag mijn kleine jongen van zijn vader naar zijn moeder, en van deze laatste weêr naar den eerste, en vroeg of wij, zooals wij toegetakeld waren, ‘in den cirque gingen spelen.’
Aan de overzij ligt Luzern, met hare karaktervolle gebouwen, zich spiegelend in het heldere water. Een prachtiger gordijn achter die stad, dan de Pilatusberg is, zou men moeilijk kunnen wenschen; trotsch rijst de berg 6565 voet hoog ten hemel.
En dan de legende? Die ook moet ons noodzakelijk te binnen komen. Pontius Pilatus, zoo zegt de overlevering, dwaalde als een Ahasverus rond, door gewetenswroeging geplaagd, omdat hij het onschuldig bloed van den Godmensch vergoten had. Hij ging dag en nacht door, zonder eene plek te vinden, waar hij zijn afgebeuld hoofd kon laten rusten. Eens was hij op den berg boven Luzern gekomen en daar, op die ontzaglijke hoogte, greep hem de wroeging zoo diep in de ziel, dat de wanhoop zich van hem meester maakte.
In plaats van de knieën te buigen en vergiffenis te vragen, wierp de rampzalige zich van die duizelige hoogte naar beneden, en viel in het diepe meir. Als nu de storm des nachts opstijgt, als de donderwolk den berg omhult en de bliksem snijdend langs zijne flanken naar beneden schiet, hoort men nog zijne stem akelig huilen.
Vandaar dat men den berg den ‘Pilatusberg’ noemt.