De St.-Gummariskerk te Lier.
Lier - wie kent het vriendelijke en nette stadje niet? - bezit eene inderdaad prachtige kerk, en wie de stad bezoekt, treedt voorzeker den sierlijken tempel binnen. Even als vele van de voornaamste kerken, waarop wij nu nog roemen, dagteekent deze van het begin der 15e eeuw.
Schayes, in zijne Histoire de l'Architecture en Belgique zegt, dat de kollegiaal van Lier zelfs de meeste tempels overtreft, dewijl zij een wezenlijk geheel vormt en andere tempels uit verschillende stijlen zijn saamgesteld. De H.-Gummariskerk is een merkwaardig toonbeeld van den ogivalen bouwtrant.
‘St.-Gummaris heeft den vorm van een latijnsch’ kruis, zegt Bergmann; ‘zij is omtrent 250 voet lang, waarvan de beuken den boom, de zijdeelen de armen en het koor met zijne kapellen, het hoofd verbeelden. De drie deelen duiden tevens de verschillende tijdperken van den kerkbouw aan. Eerst werden de toren en beuken gebouwd, daarna het kruiswerk en eindelijk het koor.’
Het is niet met zekerheid bekend, door wie en wanneer beuk en toren werden aangelegd; doch in eene stadstrekening van 1377, staat vermeld dat meester Mijs uten Anckere, van Mechelen, werd ontboden door de schepenen, om hem opzichtens de kerk raad te nemen.
De eerste vergadering met Mijs had den 11 februari van gemeld jaar plaats en hem werd, zoo als wordt gezegd, later het bouwen van den toren opgedragen. Men beschouwt dan ook Mijs als de eerste bouwmeester en die jaren later nog een aantal voorname werken in Lier daarstelde.
Van 1394 tot 1421 komt in de lijst der schepenen van Lier zekere Hendrik Mijs voor. Is het dezelfde bouwmeester? Was hij wellicht van Lier geboortig en woonde hij slechts te Mechelen? Hoe het zij men maakte in de 14e eeuw toebereidselen tot het bouwen; doch de kerk hoort ontegenzeggelijk, zoo als deskundigen opmerken, tot de 15e eeuw.
Van Graesen, een oud schrijver, meldt dat in 1425 aanvang met den torenbouw werd gemaakt. In 1455 werd de toren, 126 voet hoog, met een koperen appel van 34 pond en een verguld kruis bekroond.
Wat de kerk betreft, het eerste deel der hoofdkerk, de toren en de beuken, was dus omtrent het midden der 14e eeuw voltrokken en waren er maatregels genomen om het tweede deel des bouws, het kruiswerk, te voleinden.
Van dien tijd af, traden de beroemdste bouwmeesters van dien tijd te voorschijn, zoo als de Keldermans van Mechelen, de Waghemakere's van Antwerpen - twee namen, die wij bij het bouwen van alle de groote monumenten van dien tijd aangeteekend vinden.
In 1475 was het tweede deel der kerk voltooid en de relikwieën van St. Gummaris, werden den 14 maart van dat jaar, uit St.-Pieterskapel, naar de nieuwe kerk overgebracht; doch slechts in 1477 werd het altaar, den heilige toegewijd, ingehuldigd. Die overbrenging wordt echter door andere, en zeer geloofwaardige schrijvers, betwist.
De koor werd ter bouwing aan Herman de Waghenmakere toevertrouwd.
‘Kort na het voltrekken der kerk,’ zegt meergemelde schrijver Bergmann, ‘werd zij met een meesterstuk versierd, waarvan geene kerken het evenbeeld bezitten, namelijk het prachtig hoogzaal, een kunstwerk der mechelsche beeldhouwers Jan Wishaegen en Franciscus Mynsheeren. Het werd vervaardigd tusschen de jaren 1536 en 1540, en door dezelfde meesters werd een tabernakel geleverd, dat in den beeldstorm van 1580 verbrijzeld werd.’
In eene nota van denzelfden schrijver, wordt opgemerkt dat vele kerken vroeger dergelijke hoogzalen of oksalen bezaten. De beeldstormers en ook de slechte smaak in de 17e en 18e eeuw deden schier alle die schoone versiersels onzer kerken verdwijnen.
In België bestaan er nog verscheidene, onder ander te Aarschot, Tessenderloo, Dixmude en Lier, die in de 16e eeuw geplaatst zijn; de St. Pieterskerk van Leuven bezit er een uit de 14e. Te 's-Hertogenbosch bestond er een die voorzeker allerprachtigst was; doch de gewaande kunstkenners hebben dit werk..... verkocht, en het versiert nu tegenwoordig een engelsch museum. Wij hopen dat zij welke die schennis gepleegd hebben, zich later berouwvol op de borst zullen hebben geklopt.
De kollegiaal van Lier werd met prachtige geschilderde glasramen versierd; doch de oudste zijn verdwenen; men vindt er nog slechts eene van deze, namelijk die van Rombout Kelderman, in 1475 gemaakt en in 1863 door Capronier hersteld. Nog andere glasramen, doch van de 16e eeuw versieren de kerk, terwijl zij tevens verschillende belangrijke schilderijen bezit, zoo als het tripliek uit St.-Christoffel-altaar, waarover onze vriend Génard, op eene zeer wetenswaardige wijze, geschreven heeft.