weg rondreist en zich alleen in de voornaamste steden ophoudt.
Men moet zooals Dickens heeft gedaan en gelijk Gustave Doré nog doet, het eigenlijke volk in zijn leven en bedrijf, in zijn doen en laten bespieden, om die eigenaardigheden werkelijk te leeren kennen.
In Spanje vooral, waar de driften zoo weinig. bedwongen worden, is dit noodig, men moet daar afdalen tot de laagste klassen, tot de weelderigste bedrijven om de aangeboren fierheid en dichterlijkheid van dat volk te leeren kennen.
De spaansche bedelaar is een gentleman en hij die de spaansche straatmuziekanten niet gehoord en gezien heeft mag eigenlijk niet over Spanje meêpraten.
Een beroemd schrijver, Alban Stolz, die dat land bezocht en beschreven heeft, zegt van 't geen hij in dit genre hoorde:
‘Het lied dat zij zongen, stond in mineur en zij die nooit in Spanje of in de Levant geweest. zijn, kunnen zich geen denkbeeld vormen van zulk een lied.
Een lied in mineur maakt op mij altijd den indruk dat die toon een zieke muziek verbergt, doch het lied dat ik te Madrid hoorde, was geheel Oostersch en waarlijk wegslepend; somtijds kwam het veel overeen met het gegons van een insekt, door de warmte dol geworden.
Alsof de ziel met hare aandoeningen een onzichtbaar reuzenorgel ware, waarin tallooze registers zijn en waarvan wij er slechts weinige kennen, zoo gevoelde ik dat dit lied in mijn ziel een nieuw register opentrok, dat mij tot heden onbekend was.
Het bracht mij in een bijzondere, droomende stemming, die wel niet opwekkend, maar toch ook niet treurend is.’
De zangers worden door hun zang heel en al geestdrift, ten bewijze hiervan het meisje van onze gravure, dat zich door haar lied zoo heeft laten overmeesteren, dat de kleine handjes de tamboerijn stuk geslagen hebben. Het gezichtje van de kleine ziet er nu dan ook niet zeer geestdriftig uit.