voor den wilde slechts twee in getal: de jacht en de vischvangst.
Daar echter beiden grootendeels afhangen van het jaargetij, van de wisselvalligheden van het weêr en meer andere omstandigheden, zoo volgt daaruit, dat de wilde zijne maaltijden op geen geregelden tijd kan nemen.
Gaat men echter de zaken goed na, dan zal men zien, dat precies een regel in het nemen der maaltijden een kenmerk van beschaving is.
Zulk een regel vooronderstelt een zekere harmonie in het gansche bestaan van den mensch, eene berekening, die hier of daar op berust, en pleit dus, al is het dan ook slechts weinig, voor eene orde, door het verstand in het leven geroepen.
Dit zij als inleiding voldoende. Achtereenvolgens zullen wij de menu's der verschillende volken van den aardbodem behandelen en nagaan hoe en wanneer zij eten.
De Roodhuiden van Amerika eten gewoonlijk - dat wil zeggen als zij niet op het oorlogspad zijn - twee maal daags; hun eerste maaltijd nemen zij 's morgens zoodra zij een uur op zijn, doch die heeft niet veel te beduiden.
Hun tweede maaltijd echter zooveel te meer, en het gebeurt dikwijls genoeg, dat de dag daarvoor te kort is en zij er een gedeelte van den nacht aanknoopen.
Gewoonlijk zijn dan gekookt vleesch en maïskoeken hun beste schotels, doch als een Roodhuid zijn maag eens wil onthalen, dan eet hij gebraden hondenvleesch en een pap van erwten.
Zij brengen overigens den stelregel van Uilenspiegel: ‘Eet als gij het hebt en vast als gij het niet hebt,’volkomen in toepassing, want hebben zij veel, dan moet alles in eens verslanden worden, en is dit eene onmogel kheid, dan noodigen zij vrienden, bekenden en buren aan hun disch en eten dan zoolang tot er geen broksken meer overblijft.
Het gevolg daarvan is dat zij meer met een leêge, dan met een velle maag naar bed gaan, doch zij weten zich met eene koude onverschilligheid daarin te schikken en verliezen zelfs onder zulke omstandigheden hunne opgeruimdheid niet.
De afrikaansche volken, die van de voortbrengsels van hun landbouw en van het vee leven, eten op een vast uur.
In Accra, Sierra-Leone en Loango houdt men dagelijks twee groote maaltijden: de eerste 's morgens tusschen tien en elf, de tweede tegen zes uur des avonds.
De Senegambiërs doen het nog een keer meer: de eerste als zij opstaan, de tweede 's middags en de derde tegen elf uur des avonds.
De negers van Cuba gaan, Zoodra zij opstaan, aan den arbeid, ontbijten dan om 8 uur, middagmalen 's middags en nemen om 6 uur hun avondmaal, dat hun voornaamste maaltijd uitmaakt.
De chineesche planters van het Prins-Waleseiland behandelen hunne koelies op dezelfde manier.
Als de arbeid tot in den nacht duurt en de negers en koelies later opstaan, dan worden de etensuren ook in evenredigheid daarnaar geregeld.
In de middeleeuwen was het een vaste regel dat men om 10 en 11 uur middagmaalde en om 6 uur zijn avondmaal gebruikte, doch langzamerhand werd het middagmaal op den middag en het avondmaal op 's avonds 8 uur gesteld.
In de zeehavens van Duitschland, zoowel als aan de boorden van den Rijn, ontbijten de meer gegoede klassen om 10 uur des morgens en middagmalen 's middags te 4 uren.
De rijke Russen hebben dit voorbeeld gevolgd, doch het eigenlijke russische volk, dat nog vasthoudt aan oude gewoonten en ovleveringen, eet slechts twee maal per dag en zoekt eene vergoeding voor het derde maal door een groote hoeveelheid thee te drinken.
De bewoners van Zweden en Noorwegen, doch vooral de Zweden, zijn eerste liefhebbers van tafelen.
De minste burger zoowel als de eerste zet zich zes of zeven maal per dag aan tafel en curieus zijn de namen, die men voor elken maaltijd heeft uitgevonden.
In Denemarken gaat het bijna evenzoo, doch de Denen zijn grooter eters dan hun noordelijke buurliê en drinken ook oneindig meer.
Tot hun eer moet echter gezegd worden, dat zij bijna in 't geheel geen sterke dranken gebruiken, zoodat dronkenschap bij hen niet voorkomt.
Een reiziger, die acht dagen te Kopenhagen verbleef, had gedurende dien tijd, dien hij waarlijk niet binnenshuis had doorgebracht, slechts eens een man gezien, die dronken langs de straat liep en, zooals hij later vernam, was het nog een duitsch matroos.
De straatjeugd volgde hem onder groot gejoel, terwijl de bedaarde voorbijgangers hem stonden na te zien als een wezen, dat zij nog nooit ontmoet hadden.
In China zijn 9 uur des morgens en 5 of 6 uur des avonds de voornaamste etensuren.
Wij zeggen de voornaamste, want daar de Chineezen zeer vroeg opstaan, hebben zij meer gelegenheid en ook meer behoefte om tusschenbeide te eten.
Van 4 uur 's morgens krielen des zomers de straten van Peking van volk, terwijl het gedurende den winter slechts twee uren later wordt.
Vroeg op, vroeg naar bed, is daar een vaste regel, zoodat na 9 uur geen enkele echte Chinees meer te spreken is.
In geheel het Oosten wordt de hoofdmaaltijd tegen zonsondergang gebruikt.
Vooral wordt die gewoonte door de Arabieren en Perzen nog streng in eere gehouden.
Ook de oude Hebreeuwen gebruiken 's avonds hun voornaamsten maaltijd, hetgeen nog een overblijfsel is van de aartsvaderlijke tijden, dat zich licht laat verklaren uit de frischheid van den avond, als de geschiktste tijd om te eten.
De volken, die onrustige tijden beleefd hadden en tot zekeren stilstand gekomen waren, volgden ook bij hunne maaltijden den oorspronkelijken regel niet meer. Zij brachten veel langer tijd aan tafel door en hunne eenvoudige maaltijden veranderden in braspartijen.
In het hoogste toppunt van hun bloei aten de Romeinen en Grieken zittende.
De spartaansche of atheensche burger nam zijn maaltijd in een afzonderlijke kamer, waar alles op banken rondom de tafel zat.
Langzamerhand begonnen de Romeinen en Grieken liggende te eten, en dewijl daardoor de tafel grooter moest zijn, werden er grootere zalen voor bestemd, die met de meeste pracht opgesierd werden.
De Romeinen overtroffen echter in de keuze hunner spijzen alle andere volken. Reeds in den laatsten tijd van de republiek besteedde men er kolossale sommen aan.
De beroemde Esopus verkwistte er zijn geheele fortuin aan, want hij zette zijne gasten schotels voor, die hij met groote sommen betaalde.
Zoo was het geen wonder bij hem nachtegaalstongen en harten van papegaaien op tafel te vinden, eene, weelde, die ongehoord en eenig in de geschiedboeken is, vooral daarom, dewijl genoemde schotels toch door niemand werden aangeroerd en zij alleen op tafel stonden om getuigenis af te leggen van den goeden smaak en den rijkdomvan den gastheer.
De gewoonte om half liggende te eten, toonde genoeg aan hoe diep de Romeinen gezonken waren. Toen deze gewoonte ingang vond, kon men in die verwijfde en genot zoekende zwelgers geen spoor meer ontdekken van de fiere en trotsche afstammelingen van Romulus.
Het gebruik om vóór en na het eten te bidden bestond reeds in de oudste tijden.
De oude Hebreeuwen hadden het van hunne voorvaderen geërfd en voor hen was het een daad van godsvrucht.
Ook de Grieken en Romeinen hadden die gewoonte overgenomen, doch in plaats van te bidden, stelden zij een toast in op een of andere godheid.
Te tijde van Cesar, waren er te Rome zwelgers die, na geëten te hebben, hun verhemelte met veêrtjes kittelden om hunne opgevulde magen op eene onnatuurlijke wijze te ledigen, opdat zij dan weêr opnieuw met frisschen moed zouden kunnen beginnen. Men wekte den eetlust op door baden te nemen en gymnastische oefeningen te doen en men ontzag zich zelfs niet om stoombaden te gebruiken, alleen om veel te kunnen drinken.
Als middel tegen het veel drinken knauwde men vijgeboonen.
Zonder nog het groot aantal slaven te rekenen, die de gasten bedienen moesten, was er voor de toebereiding der spijzen een heirleger van koks noodig.
Alleen de aanvoer van spijzen, die men uit alle werelddeelen liet komen, verslond overgroote sommen; want als men weet dat op de tafels der Romeinen papegaaien van Samos, kraanvogels van Delos, kiekens van Phrygië, geiten van Ambracië, konijnen van den Bosphorus, palingen en moeralen van Gibraltar, oesters van Tarente, perziken van Rhodus, noten van Thatos, dadels van Egypte, enz. naast elkaâr stonden, dan is het mogelijk er zich een denkbeeld van te maken.
Ook de oude Germanen waren nietminder goede eters, doch nog beter drinkers; dagenlang werden in aanhoudende braspartijen doorgebracht.
Dit voordeel hadden zij echter, dat zij hun voedsel niet buiten hunne bosschen behoefden te zoeken.
Paardenvleesch was hun geliefkoosde kost en werd alleen voorgediend bij feestelijke gelegenheden, doch vooral als offervleesch.
Daarom waren de missionarissen zoozeer tegen het gebruik van paardenvleesch, want het was niet om het gebruik zelve, maar om de gelegenheden, waarbij het gebruikt werd.
Zou het tegenwoordig gebruik van paardenvleesch niet in verband kunnen staan met het verlies der oude gewoonten en zeden, dat zulk een kenmerk is van onzen tijd?
Bij de Scandinaviërs was het verboden rauw vleesch te eten; zij rookten of droogden het.
De noordsche zeeroovers gebruikten echter nooit ander, daar zij dit beter konden bewaren en de moeite van koken overbodig was.
Sparkodder, een van die zeeroovers en de legendaire Samson van het Noorden, viel eens koning Inviald aan, omdat hij gebraden of gekookt vleesch op zijne tafel had; volgens hem waren zulke lekkernijen een echten Goth onwaardig.
Eerst in de vijftiende of zestiende eeuw kwamen de feestmalen algemeen in voege, doch bij de Scandinaviërs waren zij reeds lang in gebruik.
Bij hen was het feest eene nationale gewoonte.
De godsdienstige feesten, bruiloften en begrafenisplechtigheden gaven tot reusachtige maaltijden aanleiding, die soms dagen achtereen duurden.
De wanden der zaal, waar de gasten bijeenkwamen, waren behangen met kostbare tapijten en de tafel beantwoordde geheel en al aan die weelde.
Goede vrienden dronken allen uit denzelfden beker, men bracht toasten uit, reciteerde lange verzen, zong onder begeleiding van harpspel, in één woord, alle vermaken hadden onder een feestmaal plaats.
Het minste werk van het eten maken de Amerikanen. Zij beschouwen dat eenvoudig als eene zaak die evengoed gebeuren moet als het lezen van een dagblad, en besteden er dan ook niet veel tijd aan. Met de Engelschen zijn zij echter de grootste vleescheters der aarde.
Wij moeten hier deze korte schets, die wij veel langer zouden kunnen maken, eindigen.
Wat wij in den aanvang zegden, dat de manier van eten en het voedsel zelve geheel overeenstemmen met de zeden der volken, met hunne gebruiken, met hun smaak, zal iedereen wel duidelijk voorkomen, al hebben wij er niet telkens op gewezen.
Wachten wij ons echter wel te gelooven dat eene keurige tafel de eerste en noodzakelijkste oorzaak is van het bederf, dat onder verschil-